2.2.2.9.2.1.7 Omstander-effect

Binnen de gedragsleer is uitgebreid onderzoek gedaan naar het omstander effect. Gekeken werd of mensen in een noodsituatie een ander te hulp kwamen of niet. Dit onderzoek kwam op gang nadat in 1964 een jonge vrouw, Kitty Genovese, voor haar huis in New York vermoord werd. Dit gebeurde 's avonds laat. Kitty verdedigde zich en de moord duurde al met al wel een half uur. Tenminste 38 van haar buurtgenoten hebben haar om hulp horen roepen en velen hebben de moord zien gebeuren. Toch kwam niemand haar te hulp. Sterker nog, niemand heeft zelfs maar de politie gebeld. De ontzetting die deze informatie opriep was de aanleiding om het 'omstander effect' te gaan onderzoeken.
Hierbij bleek al snel dat de aanwezigheid van meerdere omstanders de kans dat het slachtoffer hulp krijgt alleen maar kleiner maakt. Mensen zijn minder geneigd om hulp te bieden wanneer er meerdere mensen aanwezig zijn dan wanneer zij alleen zijn. Hiervoor worden twee verklaringen gegeven: de aanwezigheid van anderen vermindert de neiging om hulp te verlenen omdat hierdoor de situatie minder snel als een noodsituatie gezien wordt en doordat het gevoel verantwoordelijk te zijn om te handelen hierdoor als het ware 'verdund' raakt.
 
Wordt de situatie als noodsituatie gezien: bij veel noodsituaties is niet vanaf het begin duidelijk dat het hier om een noodsituatie gaat. Is de man die op de grond ligt dronken of heeft hij een hartaanval gehad? Wijst die rook op een beginnende brand of is dat stoom van een wasdroger? Heeft die vrouw ruzie met haar man of wordt zij door een vreemde lastiggevallen? Wat mensen vaak doen in dergelijke situaties is afwachten; ze ondernemen geen actie, ze doen alsof er niets aan de hand is en kijken om zich heen om te zien hoe anderen reageren. Wat ze dan zien zijn andere mensen die ook doen alsof er niets aan de hand is waardoor men elkaar bevestigt in het idee dat er geen actie ondernomen hoeft te worden.
Dit effect is met behulp van diverse experimenten onderzocht. Zo werden proefpersonen in een wachtkamer gezet, zogenaamd om te wachten tot het experiment begon. Terwijl de proefpersonen zaten te wachten begon er rook de kamer binnen te stromen. Sommige proefpersonen zaten alleen in het wachtkamertje, anderen zaten er met z'n drieën. De proefleiders konden de proefpersonen via een one-way screen in de gaten houden en wachtten zes minuten af om te kijken of iemand zou komen melden dat er sprake was van rookontwikkeling. Van de mensen die alleen in de wachtkamer zaten meldde 75% de rookontwikkeling binnen 2 minuten. Daar tegenover stond dat van de proefpersonen die met z'n drieën in de kamer zaten slechts 13% de rook meldde binnen de hele zes minuten dat de proef duurde, terwijl op een gegeven moment de hele kamer volstond met rook! Probeer je maar eens te verplaatsen in een van de proefpersonen die in drietallen bij elkaar zaten: "Zolang zij niks zegt en zij ook niet houd ik ook maar m'n mond, blijkbaar is er niets aan de hand anders zouden zij toch ook wel reageren, ik ga me niet belachelijk maken door m'n mond open te doen terwijl er niks aan de hand is." En dit denken ze dus alledrie, dus ja, dan gebeurt er niet veel (Latané & Darley, 1968).
 
afb. 7.4 = Tekening van drie vrouwen in een rokerige ruimte met een gezamenlijk tekst-(gedachten-)ballonnetje met daarin het tekstje zoals hierboven genoemd.
 
In een ander experiment zaten proefpersonen in een ruimte die met een gordijn afgeschermd was van een andere ruimte. In die andere ruimte hoorden ze een vrouw (een medewerker van het onderzoek) op een stoel klimmen om een boek uit de kast te pakken. Vervolgens hoorden ze haar vallen en uitroepen: "Au, mijn voet! Ik kan 'm niet bewegen! Oh, mijn enkel! Ik kan dit ding niet meer van me af krijgen!" En zo ging ze minstens een minuut door. Bij dit experiment zaten proefpersonen of alleen te wachten of met z'n tweeën. Van de mensen die alleen zaten kwam 70% de 'gevallen vrouw' te hulp. Van de proefpersonen die in tweetallen zaten bood slechts 40% hulp aan. Toen later aan de mensen die geen hulp aangeboden hadden gevraagd werd waarom ze niet geholpen hadden gaven ze antwoorden als: "Ik wist niet precies wat er aan de hand was en ik ging er vanuit dat het niets ernstigs was" (Latané & Rodin, 1969). Door de aanwezigheid van een ander, die ook geen actie onderneemt, versterken mensen elkaar in de neiging om de situatie als een niet-noodsituatie te definiëren.
 
Mensen voelen zich minder verantwoordelijk: het gegeven dat een noodsituatie niet als een noodsituatie gezien wordt kan in veel gevallen een verklaring geven voor het feit dat mensen geen actie ondernemen om een ander te helpen. Zoals we hierboven gezien hebben is dit vooral het geval wanneer meerdere mensen getuige zijn van wat er gebeurt. Dit fenomeen geeft echter geen verklaring voor die gevallen waarin overduidelijk sprake is van een noodsituatie, zoals in het geval van de moord op Kitty Genovese.
Het volgende experiment werd opgezet om te kijken hoe mensen reageren wanneer er duidelijk sprake is van een noodsituatie. Ook bij dit experiment werd gekeken wat het effect is van het aantal getuigen van die noodsituatie.
Bij dit experiment werd aan studenten die als proefpersonen fungeerden verteld dat ze een discussie gingen voeren over persoonlijke problemen van studenten. Om de privacy te waarborgen zat iedere student in een aparte geluidscabine en werd de discussie via een intercomsysteem gevoerd. Iedere student kreeg hierbij 2 minuten spreektijd. Alleen de microfoon van de betreffende student stond dan open. De proefleider zou niet meeluisteren met deze gesprekken, zogenaamd weer om de privacy te waarborgen. In werkelijkheid was er maar één echte proefpersoon, alle stemmen van de andere zogenaamde proefpersonen waren opgenomen op band. Tijdens de eerste ronde vertelt een van de andere proefpersonen (op het bandje) dat hij last heeft van toevallen. Tijdens de tweede ronde klinkt deze proefpersoon alsof hij inderdaad een toeval begint te krijgen en vraagt hij ook expliciet om hulp. Waar de proefleider naar keek was of de proefpersoon de geluidscabine zou verlaten om hulp te halen en na hoeveel tijd hij dit deed.
In deze situatie is het zonneklaar dat er sprake is van een noodsituatie. De proefpersoon kon niet weten hoe de andere (zogenaamde) proefpersonen reageerden, hij wist dus niet of iemand anders al hulp was gaan halen. De proefpersoon wist wel dat de proefleider niet had kunnen horen dat een van de deelnemers aan het experiment een toeval kreeg. Wat doen mensen in deze situatie? Ook in dit geval bleek de reactie af te hangen van om hoeveel getuigen het ging. Sommige proefpersonen werd verteld dat ze met z'n tweeën waren, dus de proefpersoon zelf en degene die een toeval kreeg. In dit geval haalde 85% van de proefpersonen hulp. Wanneer mensen dachten dat ze met een groep van drie waren (het slachtoffer, zijzelf en nog een proefpersoon) dan haalde 62% hulp. En wanneer mensen verteld was dat ze met een groep van zes waren haalde nog maar slechts 31% hulp. Hoe meer mensen aanwezig zijn, hoe sterker je kunt denken "Iemand anders zal nu wel hulp gehaald hebben, iemand anders grijpt wel in". Het gevaar is natuurlijk dat iedereen dit denkt, zoals meegespeeld heeft in het geval van Kitty Genovese.
 
Deze verklaringen voorspellen dat wanneer
-           duidelijk is dat het om een noodsituatie gaat 
-           én mensen zelf kunnen waarnemen dat een ander nog geen hulp biedt 
mensen wel geneigd zullen zijn een ander te helpen. Dit werd inderdaad bevestigd in een onderzoek dat in de metro van New York uitgevoerd werd. Hierbij werd een man met een stok zogenaamd onwel waardoor hij in de metro op de grond viel. In meer dan 95% van de gevallen werd binnen gemiddeld 5 seconden hulp aangeboden (Pilivian, Rodin & Pilivian, 1969).
 
Verder is gebleken dat mensen die op de hoogte zijn van deze informatie vanuit de gedragsleer meer geneigd zijn om hulp te bieden dan mensen die deze kennis niet hebben. Als je eenmaal weet hoe verlammend het voor jezelf kan werken om te zien dat niemand iets doet of hoe gevaarlijk de gedachte is dat een ander wel iets zal doen kun je deze informatie in je voordeel gebruiken. In plaats van als honderdste toeschouwer te staan kijken hoe iemand verdrinkt en niks te doen ben je in staat door je kennis van dit soort fenomenen deze situatie te doorbreken. Doordat jij actie gaat ondernemen definieer jij de situatie als een noodsituatie en doe je een appèl op anderen om je te helpen hulp te bieden. Zeker voor verpleegkundigen is het van groot belang kennis te hebben van dergelijke situaties, zodat zij adequaat op kunnen treden en zichzelf nooit achteraf hoeven te verwijten dat ze door een gebrek aan kennis op dit gebied noodzakelijke zorg achterwege gelaten hebben aan degenen die aan hun zorgen zijn toevertrouwd.