2.4.6.2.1.1.2 Millgram

Na de tweede wereldoorlog was de wereld geschokt door de gruwelen die de Nazi's begaan bleken te hebben. De hele wereld sprak er schande van, de Duitsers moesten wel een vreselijk volk zijn dat ze tot zulke daden in staat waren! Hannah Arendt heeft onderzoek gedaan naar wat voor mensen dat dan wel waren. Zo volgde ze bijvoorbeeld de rechtszaak tegen Adolf Eichmann, een Nazi oorlogsmisdadiger die schuldig bevonden werd aan het veroorzaken van de dood van miljoenen Joden. Haar conclusie hierbij was dat Eichmann een wat saai, doodgewoon bureaucratisch mannetje was die zichzelf beschreef als een radertje in een grote machine. Ook diverse psychiaters kwamen tot de conclusie dat Eichmann psychisch gezond en normaal was, en dat hij heel normale contacten met andere mensen onderhield. In haar boek 'A report on the banality of evil' trekt Arendt de conclusie dat de meeste 'schurken en monsters' van het Derde Rijk hele gewone mensen zijn, die alleen maar braaf orders opvolgden van hun superieuren. Arendts conclusies riepen ontzettend veel weerstand op toen ze wereldkundig gemaakt werden. Haar conclusies suggereren dan ook dat hele gewone mensen tot hele verschrikkelijke dingen in staat zijn, en dat dit wellicht ook voor onszelf geldt. Dit vinden de meeste mensen niet zo leuk om onder ogen te zien, we blijven liever geloven dat alleen bepaalde monsters tot monsterachtige dingen in staat zijn. Maar wijzelf, of onze liefhebbende echtgenoot of die leuke zoon of vriendin van ons? Die toch niet?
 
Stanley Milgram besloot in 1963 onderzoek naar deze kwestie te gaan doen. Hiervoor werden hele gewone, willekeurige proefpersonen geworven via een advertentie in de krant. Proefpersonen konden 4 dollar per uur verdienen door mee te werken aan een geheugenexperiment. Bij aankomst in het laboratorium waar het experiment uitgevoerd zou worden werd de proefpersonen verteld dat zij in het experiment de rol van leraar zouden vervullen. Ze moesten een andere proefpersoon een lijst met woordparen voorlezen en vervolgens testen hoe goed de ander deze woordparen onthouden had. Hiertoe lazen ze het eerste woord voor en moest de ander het bijbehorende woord kiezen uit vier mogelijkheden. Telkens wanneer de andere proefpersoon hierbij een fout maakte moest hem door de eerste proefpersoon een elektrische schok toegediend worden.
Voor het experiment begon keek de proefpersoon toe hoe de ander in een stoel vastgezet werd en hoe er een elektrode aan zijn pols bevestigd werd. Vervolgens werd de proefpersoon in een andere ruimte gezet, samen met de proefleider. Hij kon degene die de woordparen moest leren en die de elektrische schokken kreeg dus niet zien. De proefpersoon zat achter een schakelkast met 30 hendeltjes waar steeds een voltage bij vermeld stond. De voltages liepen op van 15 tot 450 volt (ter vergelijking: ons lichtnet is 220 volt). Ook stonden er beschrijvingen bij de hendeltjes, variërend van 'lichte schok' tot 'gevaar: zware schok'. Wanneer de proefpersoon een hendeltje overhaalde was er een zoemer te horen, er knipperden lichtjes en de voltagemeter op de schakelkast sloeg uit. Om de proefpersoon te demonstreren hoe het werkte kreeg hij bij wijze van voorbeeld zelf een schok van 45 volt te voelen. Toen het echte experiment begon kreeg de proefpersoon de opdracht om bij iedere fout die de ander maakte een zwaardere schok te geven.
 
afb. 7.2 = afb. 18.5 p. 641 Hilgard
 
In werkelijkheid kreeg de andere proefpersoon geen schokken toegediend, hij was namelijk een medewerker van het onderzoek en speelde een rol. Bij de langzaam oplopende zwaarte van de schokken begon hij te protesteren en later te schreeuwen en te vloeken. De proefpersoon kon dit door de muur heen horen. Bij 300 volt schopte hij tegen de muur, en bij de volgende schok (waar een bordje bijstond met 'extreem intense shock' erop) reageerde hij helemaal niet meer. Ook bij alle daarop volgende (nog zwaardere) schokken gaf hij geen antwoord meer op de vragen en maakte hij ook verder geen geluid meer. Zoals te verwachten is, begonnen veel proefpersonen tegen deze gang van zaken te protesteren en vroegen de proefleider het experiment af te breken. De proefleider reageerde hierop met opmerkingen als: "Wilt u a.u.b. verdergaan" of "Het experiment vereist dat u doorgaat" of "U heeft geen andere keus, u moet doorgaan".
De mate van gehoorzaamheid van de proefpersoon werd gemeten door te kijken wat de zwaarste schok was die hij toegediend heeft voordat hij weigerde verder mee te werken. Als resultaat werd gevonden dat 65% van alle proefpersonen tot het bittere eind doorging met het toedienen van de schokken (dus tot en met 450 volt). Geen enkele proefpersoon stopte voor de toediening van een schok van 300 volt, het moment dat de andere proefpersoon tegen de muur begon te schoppen.
Hele gewone mensen blijken dus heel gemakkelijk tot een soort beul om te vormen te zijn.
Overigens liet het meewerken aan het experiment de meeste proefpersonen niet koud. Velen vertoonden tekenen van spanning als zweten, trillen, stotteren, op de lippen bijten, kreunen en nerveus gelach. Toch bleven ze de proefleider (lange tijd) gehoorzamen.
Om dit te verklaren moeten we stilstaan bij wat in onze gewone maatschappij de krachten zijn die ons ertoe kunnen brengen om 'gehoorzaam' te zijn. Dit zijn: sociale normen, toezicht, buffers en ideologische rechtvaardiging. We zullen nu gaan bekijken in hoeverre deze factoren van toepassing zijn op de experimentele situatie van Milgram.
Sociale normen: door zich op te geven als proefpersoon hadden de deelnemers aan Milgrams experiment als het ware een impliciet contract met de proefleider gesloten om deel te nemen aan het experiment en hierbij de aanwijzingen van de proefleider op te volgen. Mensen hebben dus hun medewerking toegezegd en daar moet je je dan ook aan houden. Dit is een sociale norm die mensen niet zomaar overtreden.
Bovendien was het experiment zo opgezet dat het moeilijk was om er mee te stoppen als je er eenmaal mee begonnen was. Het begin was vrij onschuldig, je moet een geheugentestje doen en hele lichte schokjes toedienen. Als de schokken in zwaarte toenemen is er geen natuurlijk punt om te stoppen. De proefleider vraagt niks nieuws van je, alleen maar om door te gaan met waar je mee bezig bent. Stoppen impliceert dus dat je toegeeft dat je eigenlijk de hele tijd al fout bezig bent geweest, iets wat mensen ook niet zo gauw zullen doen.
Een derde sociale norm die je moet overtreden als je wilt stoppen is dat je in feite de proefleider ervan beschuldigt dat hij ontoelaatbare experimenten uitvoert. Ook wat dit betreft zijn mensen meestal niet zulke helden.
 
Toezicht: het feit dat de proefleider constant bij de proefpersoon aanwezig bleef heeft ook bijgedragen aan de gehoorzaamheid van die proefpersoon. Wanneer de proefleider de ruimte verliet en zijn opdrachten per telefoon doorgaf, daalde de gehoorzaamheid van de proefpersonen van 65% naar 21%. Diverse proefpersonen die met de telefonische opdrachten wel doorgingen met het toedienen van schokken dienden lagere schokken toe dan ze eigenlijk hadden moeten doen.
 
Buffers: in de proefopzet van Milgram bevond de andere proefpersoon zich in een andere ruimte. De proefpersoon die de schokken toe moest dienen werd dus niet heel direct geconfronteerd met de gevolgen van zijn acties. Hoe directer mensen de gevolgen van hun acties zagen, hoe minder ze bereid waren te gehoorzamen. Buffers (dus alles wat er tussen ons en onze slachtoffers inzit) dragen er dus toe bij dat we eerder bereid zijn gewelddadige acties tegen anderen te ondernemen.
Wat dat betreft is de moderne manier van oorlog voeren psychologisch gezien een kwestie van spelen met vuur. Eén druk op de knop waarmee een atoomraket afgevuurd wordt kan duizenden en duizenden mensen het leven kosten. Dit effect is dus vele malen groter dan het effect van één mens de schedel inslaan met een bijl. Toch is het psychologisch gezien makkelijker om die knop in te drukken dan om die bijl te hanteren.
 
Ideologische rechtvaardiging: de factor die de grootste rol speelt bij de vrijwillige gehoorzaamheid van een persoon is het accepteren door die persoon van een ideologie die de autoriteit van de leider legitimeert. Hiermee wordt ook gerechtvaardigd dat jij die persoon gehoorzaamt. In het Milgram experiment is deze ideologie 'het belang van de wetenschap'. Milgram was verbonden aan de prestigieuze Yale University en straalde als wetenschapper voor de meeste proefpersonen heel wat autoriteit uit.
Mensen kunnen dus blijkbaar op grond van hun geloof in een ideologie hun eigen morele oordelen en onafhankelijkheid aan de kant zetten en 'blind' volgen wat een ideologisch leider hen opdraagt te doen.
 
De bekendmaking van de resultaten van Milgrams experiment heeft veel stof doen opwaaien, om dezelfde redenen als hierboven bij Hannah Arendt zijn genoemd. Mensen vinden het niet zo'n leuk idee dat ook zij wellicht in staat zijn om voor 4 dollar per uur medemensen pijnlijke en levensgevaarlijke schokken toe te dienen.
Milgram heeft ook mensen gevraagd of zij van zichzelf dachten dat ze tot het eind toe aan het experiment mee zouden werken. 99% van de studenten die Milgram hiernaar vroeg dachten van zichzelf dat ze niet meer door zouden gaan met het toedienen van schokken boven de 300 volt. In werkelijkheid stopte maar 35% van de proefpersonen boven de 300 volt. Ook psychiaters deden veel te lage schattingen van het percentage mensen dat bereid zou zijn aan het experiment mee te werken. Mooie voorbeelden van fundamentele attributiefouten: mensen denken van zichzelf en anderen dat ze iets dergelijks nooit zouden doen (omdat ze zo niet zijn), terwijl in werkelijkheid de situatie ertoe kan leiden dat mensen wel degelijk gedrag vertonen dat ze niet voor mogelijk hielden.
 
Misschien herinner je je uit de inleiding bij dit hoofdstuk nog het voorbeeld van de verpleegkundigen die gevraagd werd het onbekende geneesmiddel 'Astroten' toe te dienen, en dan ook nog in een onwaarschijnlijk hoge dosis en telefonisch aangevraagd door een onbekende arts. Wanneer verpleegkundigen gevraagd werd of zij in een dergelijke situatie het medicijn toe zouden dienen zei 83 % van hen dat ze dit niet zouden doen! Bij uitvoering van het experiment bleek 95 % van de verpleegkundigen dit wel te doen!
'Zeg nooit nooit' is een uitspraak waar toch wel veel in blijkt te zitten.