2.5.2.3.1.1 Kader

Chronische ziekte als begrip hangt nauw samen met een aantal oorzaken en gevolgen die men als kader kan beschouwen.

Hoe doe ik dat? 

  1. Incidentie & prevalentie; door toegenomen hygiene (schoon water, riolering) en welvaart (betere voeding, huisvesting en opleiding) is niet alleen de levensduur sterk gestegen, maar (daardoor) ook de incidentie en prevalentie van chronische ziektes. Men spreekt in dit kader van een epidemiologische transitie, waarbij kanker, hart- en vaatziekte (inclusief CVA) en chronische luchtweginfecties het vaakst voorkomen

  2. Beloop; hoewel de diagnose ook tot opluchting kan leiden omdat er een einde komt aan onzekerheid, zijn patiënten vaak in crisis als het doordringt dat ze levenslang ziek zijn. 

  3. Gevolgen; confrontatie met een chronische ziekte vergt verwerking en aanpassing en gaat, zeker in het begin, vaak ten koste van kwaliteit van leven. Dit laatste geldt ook voor de naasten patienten. Als sprake is van een progressieve ziekte, wordt een groot beroep gedaan op de copingvaardigheden van alle betrokkenen. 

  4. Gedwongen kennissen; chronisch zieken hebben vaak langurige en intensieve contacten met zorgverleners, vooral in de acute fase(n) van de ziekte. 

  5. Zelfzorg en -management; het leren leven met een chronische ziekte vergt behalve aanpassingsvermogen ook de nodige discipline en doorzettingsvermogen. Het geheel van kennis, kunde en mentale instelling dat nodig is om ondanks de aandoening toch zo zelfstandig en optimaal mogelijk te leven, vat men samen als zelfmanagement.