2.4.4.2.1.3 Schoolkind

Wat betreft de cognitieve ontwikkelingbevindt het schoolkind zich in de concreet operationele periode. Dit houdt in dat het schoolkind logisch kan denken, maar dat zijn denken betrekking heeft op concrete, tastbare dingen. Het schoolkind denkt dus volgens de logica van onze realiteit. Het zal op een gegeven moment niet meer `geloven' dat er kabouters en elfjes bestaan. Het kind zal ook gaan doorgronden dat één man (Sinterklaas) niet voor alle kinderen van Nederland cadeautjes kan kopen, inpakken en bezorgen. Ook fop je hem niet meer met een langer rijtje snoepjes als dat uit minder snoepjes bestaat dan het kortere rijtje. Het kind denkt logisch. Het kind is in deze periode leer- en weetgierig en zal zich in de basisschooltijd enorm ontwikkelen. Het kind leert lezen en schrijven en doet daarnaast nog tal van vaardigheden en grote hoeveelheden kennis op.

 

Sociaal-emotioneelgezien is het voor het kind belangrijk dat het in deze fase een positief gevoel van ijver ontwikkelt, zodat het kind er plezier aan beleeft wanneer hem dingen lukken. Het kind gaat in deze fase allerlei dingen leren en presteren. Het kind is hier, gezien zijn ontwikkeling, ook aan toe, en het is prettig voor het kind om te ervaren dat het bepaalde dingen ook inderdaad kan. Het kind doet dan succeservaringen op die ervoor zorgen dat het kind het leuk vindt om iets te presteren. Dit heeft niets te maken met `streberigheid'. Iedereen vindt het leuk wanneer het hem lukt om een bepaalde taak te volbrengen, zelfs al gaat het hierbij om iets dat je puur voor je eigen plezier hebt gedaan (bijv. een puzzel leggen van vijftienhonderd stukjes).

Succes hebben betekent kunnen meekomen met de anderen. Vergelijking en competitie met anderen worden dan ook belangrijk. Een kind dat niet kan meekomen kan minderwaardigheidsgevoelens ontwikkelen. Een goede reden om erop te letten dat geen te hoge eisen aan een kind gesteld worden, dat het aan een passende vorm van onderwijs deelneemt en dat je de sterke kanten van een kind beloont, al haalt het dan misschien geen hoge cijfers voor rekenen en taal.

Juist bij kinderen die in de gezondheidszorg terechtkomen is het belangrijk dit aspect goed voor ogen te houden. Ze zijn toch al `anders dan anderen' en kunnen door hun ziekte of handicap misschien wat minder goed meekomen. Een verpleegkundige moet zo'n kind zoveel mogelijk het gevoel geven dat het ook veel dingen wel prima kan. Laat het kind eens helpen met een klusje en prijs het hiervoor. Zeg dat het een prachtige tekening gemaakt heeft en hang de tekening op het prikbord van de afdeling.

Belangrijke anderen voor het schoolkind zijn leerkrachten, leidersfiguren in de klas en andere leeftijdgenoten, waarbij het eigen gezin natuurlijk nog steeds als uitvalsbasis fungeert. We zien dat de actieradius van het kind langzaam groter wordt, het kind komt steeds meer uit het eigen huis en gaat zich steeds zelfstandiger door de buurt bewegen, waarbij het ook meer tijd in andere gezinnen gaat doorbrengen.