2.4.6.2.x Sociale beinvloeding

Een klassiek experiment op het gebied van de gedragsleer is het experiment van Asch, dat al in 1952 uitgevoerd werd (afb. 7.1). Het is een experiment dat heel duidelijk laat zien hoe sterk we in ons eigen oordeel beïnvloed kunnen worden door de oordelen van anderen.

Asch liet zijn proefpersonen steeds twee kaarten tegelijk zien. Op kaart A stond steeds één lijn afgebeeld, op kaart B stonden drie lijnen, waarvan er steeds één even lang was als de lijn op kaart A. Dit was duidelijk te zien. De vraag aan de proefpersonen was simpel: welke lijn van kaart B is even lang als de lijn op kaart A? Er zat echter een addertje onder het gras. Van de zeven proefpersonen waren er zes van tevoren door de onderzoeker geïnstrueerd om bepaalde antwoorden te geven. Van de zeven proefpersonen was er dus maar één die van tevoren nergens van wist, en deze proefpersoon (de `naïeve' proefpersoon) wist natuurlijk ook niet dat de anderen wel van tevoren instructies hadden gehad.

Bij de uitvoering van het experiment moesten de proefpersonen een voor een antwoord geven en de naïeve proefpersoon zat hierbij op de voorlaatste plaats. Meestal gaf iedereen gewoon de goede antwoorden, maar op bepaalde (van tevoren afgesproken) punten in het experiment gaven ineens alle geïnstrueerde proefpersonen zonder een spier te vertrekken bijvoorbeeld `lijn twee' als antwoord, terwijl toch duidelijk te zien was dat het goede antwoord lijn drie moest zijn. Het experiment ging om de vraag wat de naïeve proefpersoon nu zou doen. Zou hij `lijn drie' als antwoord geven (omdat immers duidelijk te zien was dat dit het juiste antwoord was) of zou hij zich laten beïnvloeden door de antwoorden van de anderen en ook `lijn twee' zeggen?

Dit experiment leverde de volgende resultaten op: 75 procent van alle naïeve proefpersonen ging ten minste één keer mee in het (duidelijk foute) oordeel van de anderen. Gemiddeld genomen gingen de naïeve proefpersonen ongeveer eenderde van alle keren mee in het foute oordeel van de andere proefpersonen.

 

[afb. 7.1] = afb. 4.10 niv. 4

 

Je kunt dus driekwart van je groepsgenoten binnen tien minuten iets laten beweren waarvan zij zelf weten dat het niet waar is. Je zou voor de grap eens moeten vragen wie van zichzelf denkt dat hij tot deze driekwart zou behoren. Waarschijnlijk steekt veel minder dan driekwart van de groep zijn vinger op. Mensen denken dat zij zoiets niet zouden doen (omdat ze denken niet zo beïnvloedbaar te zijn) maar blijken, wanneer ze in een situatie gebracht worden waarin het erop aankomt, dit beïnvloedbare gedrag wel te vertonen (omdat de invloed van de situatie groter is dan zij zelf inschatten).