2.2.3.2.3 Orientatie

Georiënteerd zijn wil zeggen dat je weet: 
- waar je bent (oriëntatie in plaats) 
- wat voor (tijd van de) dag het is (oriëntatie in tijd)
- wie de mensen om je heen zijn ( oriëntatie in persoon) 
Voorbeeld van een kleine verstoring in de oriëntatie:
Je gaat een dagje naar Groningen en je parkeert je auto in een parkeergarage. Aan het eind van de dag staat je auto tot je grote schrik niet meer op de plek waar jij hem 's morgens neergezet hebt. Het was toch vlak naast de trap en daar staan nu heel andere auto's. De schrik slaat je om het hart. Je ziet jezelf al op het politiebureau zitten om aangifte van diefstal te doen. Op dat moment wijst de beheerder van de parkeergarage je erop dat de parkeergarage nog een verdieping heeft die er precies hetzelfde uitziet. Tot je grote opluchting tref je daar inderdaad je auto aan. De persoon in dit voorbeeld was dus even gedesoriënteerd in plaats.
Zo kun je ook gedesoriënteerd in tijd zijn: je wordt 's ochtends wakker en het duurt even voor je weet welke dag het vandaag is (vrijdag of zaterdag?) en of je dus meteen moet opstaan of niet.
De derde en laatste vorm van desoriëntatie die we onderscheiden is de desoriëntatie in persoon. Misschien heb je ook wel eens meegemaakt dat je al starend op je boodschappenbriefje in een supermarkt tegen je vriend zei dat hij nog even een blik bruine bonen moest pakken om dan van een wildvreemde man het antwoord te krijgen dat hij het al druk genoeg heeft met het bij elkaar zoeken van zijn eigen boodschappen. Foutje, even de verkeerde persoon voor je gehad.