2.2.3.4.1 Geheugen

Ons geheugen zorgt ervoor dat we informatie kunnen inprenten, bewaren en reproduceren. Met inprenten wordt bedoelt dat we informatie vastleggen in ons geheugen. Het woord bewaren spreekt voor zich. Met reproduceren wordt bedoelt dat we informatie weer terug kunnen halen uit ons geheugen, na verloop van tijd wordt de informatie weer 'opgehoest'.
Binnen de geheugenfunctie wordt onderscheid gemaakt tussen het kortetermijngeheugen en het langetermijngeheugen. In het kortetermijngeheugen wordt binnengekomen informatie voor korte tijd bewaard. Daarna wordt de informatie `weggegooid' (vergeten) of ingeprent in het langetermijngeheugen. De capaciteit van het kortetermijngeheugen is beperkt, het kan niet zo veel informatie bevatten.
In het langetermijngeheugen wordt informatie voor langere tijd (soms je leven lang) bewaard. De capaciteit van het langetermijngeheugen is in principe onbeperkt. De kunst is wel om informatie zo gestructureerd op te slaan in het langetermijngeheugen dat je die later weer terug kunt vinden. Dit zal niet altijd lukken. Ook kan informatie die je al heel lang niet meer gebruikt hebt `verstoffen' en hierdoor onvindbaar worden. Een uitzondering hierop vormen heel indrukwekkende (emotionele) gebeurtenissen. Deze vergeet je niet, zelfs als de gebeurtenis al lang geleden is. Door de emotionele lading staan deze gebeurtenissen als het ware in je geheugen gegrift.
 
 
In het korte termijn geheugen wordt informatie voor korte tijd bewaard. Welke informatie hierbij het korte termijn geheugen binnenkomt hangt af van waar we onze aandacht op richten. Bij 'waarneming' hebben we al kunnen lezen dat het onmogelijk is om alle informatie die op ons afkomt in ons op te nemen. Heel veel informatie komt dus om te beginnen al nooit in het korte termijn geheugen terecht, laat staan in het lange termijn geheugen. Deze informatie zullen we ons dus later ook niet kunnen herinneren. Wanneer iemand zich bijvoorbeeld aan je voorstelt zul je soms achteraf denken: "Wat vervelend, ik ben zijn naam vergeten". De kans is echter groot dat je bij het voorstellen je aandacht op andere dingen gericht hebt en dat je de naam dus nooit echt opgenomen hebt in je geheugen. Je bent de naam dus niet vergeten maar je hebt hem eigenlijk nooit geweten.
De capaciteit van het korte termijn geheugen is beperkt. Je kunt dit heel simpel bij elkaar uitproberen door na te gaan hoeveel willekeurige cijfers achter elkaar iemand kan reproduceren. Als je een rijtje van vier cijfers voorleest zal dit meestal nog wel lukken. Het breekpunt ligt gemiddeld genomen bij een aantal van ongeveer zeven cijfers. Mensen blijken ongeveer zeven betekenisvolle eenheden in hun korte termijn geheugen vast te kunnen houden. Zo zullen ze ook ongeveer zeven losse letters achter elkaar kunnen herhalen, maar ook ongeveer zeven woorden. Zeven woorden bestaan natuurlijk uit veel meer letters dan zeven losse letters, maar omdat in het geval van woorden de letters tot betekenisvolle eenheden zijn gegroepeerd kun je er toch zeven onthouden. Wat een betekenisvolle eenheid is verschilt van mens tot mens. Wanneer je bijvoorbeeld helemaal niet kunt schaken kun je waarschijnlijk van ongeveer 7 schaakstukken de positie op het schaakbord onthouden. Een geoefend schaker kan wel 7 complete bordopstellingen onthouden, omdat voor hem een bepaalde opstelling één logisch geheel vormt. Schaakgrootmeesters kunnen wel 7 hele schaakpartijen onthouden en reproduceren, voor hen is een hele schaakpartij met al z'n zetten één logisch geheel. Voor een leek is dit een onmogelijke opgave.
 
Door mensen met diverse geheugenstoornissen (amnesie) te bestuderen zijn we ook meer te weten gekomen over hoe informatie opgeslagen wordt in het lange termijn geheugen. Er bleken namelijk mensen te bestaan met stoornissen in hun lange termijn geheugen die niet hun hele lange termijn geheugen kwijt zijn. Zo hebben veel mensen met geheugenverlies een normale intelligentie en een normale 'kennis van de wereld'. Ze weten dat Amsterdam de hoofdstad van Nederland is, ze weten dat je je mes in je rechterhand houdt wanneer je eet en ze kunnen de twaalf maanden van het jaar opnoemen. Allemaal informatie die uit het lange termijn geheugen komt. Ze weten echter bijvoorbeeld niet wat voor beroep ze altijd uitgeoefend hebben, waar ze op school gezeten hebben en waar ze vorig jaar op vakantie geweest zijn. Ook dit is informatie die normaal gesproken vanuit het lange termijn geheugen aangeleverd wordt. Blijkbaar is het lange termijn geheugen niet één geheel, er kunnen in ieder geval storingen onstaan in verschillende delen van het lange termijn geheugen. Blijkbaar bestaat het lange termijn geheugen uit meerdere onderdelen.
Op grond van de hier boven beschreven amnesiepatiënten is het onderscheid gemaakt tussen het episodisch en het semantisch geheugen. Beide vormen een onderdeel van het lange termijn geheugen. In het episodisch geheugen ligt al je persoonlijke informatie opgeslagen, dus alle informatie over jouw levensgeschiedenis. De herinnering aan de diplomering van de middelbare school hoort dus bij je episodische geheugen, evenals je herinnering aan je eerste schoolreisje. Genoemde episodes zijn gecodeerd als behorende bij jou (jouw diplomering, jouw maaltijd) en vaak heb je hierbij ook een bepaalde tijd en plaats opgeslagen. Vaak herinner je je nog waar en wanneer je bepaalde dingen gedaan hebt. In het semantisch geheugen zit algemene feitenkennis opgeslagen, dit omvat ook je kennis van de wereld. In dit geheugen zit bijvoorbeeld de informatie dat het woord weduwe terugslaat op een vrouw die haar man verloren is en dat januari 31 dagen heeft. De informatie is meestal niet gecodeerd met een tijd en plaats. Je weet niet meer waar en wanneer je geleerd hebt dat de Eifeltoren in Parijs staat, je weet het gewoon, als onderdeel van je semantische geheugen. Bij de hierboven beschreven amnesiepatiënten was dus het episodische geheugen gestoord, maar het semantische geheugen niet.
Weer een geval apart is het lange termijn geheugen voor vaardigheden. Mensen met stoornissen in het lange termijn geheugen bleken vaak wel hun vaardigheden nog te beheersen, dus ze konden nog wel fietsen, lezen, zwemmen enz. Ook deze vaardigheden zijn in de loop van het leven aangeleerd en moeten in een bepaalde vorm opgeslagen liggen in het lange termijn geheugen. Zou er misschien ook een apart lange termijn geheugen voor vaardigheden zijn? Hiernaar is onderzoek gedaan met een patiënt die in de literatuur bekend staat als HM. HM is op 27 jarige leeftijd aan zijn hersenen geopereerd in een poging hem te genezen van de zware epileptische aanvallen waar hij last van had. Na de operatie was het taalgebruik van HM hetzelfde als voor de operatie en ook zijn intellectuele funcitoneren (zoals gemeten met intelligentietests) was hetzelfde gebleven. Hij bleek echter wel last te hebben van zware geheugenproblemen. Hij herinnerde zich wel gebeurtenissen en situaties van vóór de operatie maar het lukte hem niet om nieuwe informatie in het lange termijn geheugen op te slaan. HM leed dus in ernstige mate aan inprentingsstoornissen. Zo moest hij eindeloos opnieuw voorgesteld worden aan artsen die hem vaak al jaren behandelden en kon hij voortdurend dezelfde puzzels maken en dezelfde kranten lezen, ze kwamen hem toch niet bekend voor. Op een gegeven moment is onderzocht of het mogelijk was om HM nieuwe motorische vaardigheden aan te leren. Het ging hierbij om de vaardigheid om een figuur na te tekenen waarbij je niet rechtstreeks naar je hand kunt kijken maar waarbij je de tekenende hand in de spiegel ziet. In de achtereenvolgende sessies bleek HM duidelijk vooruit te gaan in het uitvoeren van deze taak. Zijn geheugen voor vaardigheden bleek dus wel degelijk te 'bij te leren' in de loop van de tijd, een teken dat er op het niveau van motorische vaardigheden wel informatie in het lange termijn geheugen opgeslagen werd. Frappant was dat telkens wanneer HM voor het spiegeloefenapparaat neergezet werd dit voor HM iedere keer weer een volkomen nieuwe ervaring was. Hij beweerde ook dit apparaat nog nooit gezien te hebben. De 'feiten'-informatie werd dus niet opgeslagen, de motorische informatie wel. Reden om te veronderstellen dat er een apart lange termijn geheugen voor vaardigheden bestaat.
In figuur 4.11 is te zien tot wat voor indeling van het lange termijn geheugen deze gegevens geleid hebben. Hierbij worden het episodisch en semantisch geheugen samengevat onder de noemer: expliciet geheugen. Informatie die in dit geheugen zit kun je expliciet maken, kun je hardop noemen. Het geheugen voor vaardigheden valt onder het impliciete geheugen. Impliciet weet je wel hoe je moet fietsen, maar je kunt niet tot in detail beschrijven wat je nou precies allemaal doet als je fietst. Hoe je precies je evenwicht bewaard, hoe schuin je de fiets laat overhellen als je door een bocht gaat, wat je nou precies met ieder been doet terwijl je de trappers laat rondgaan, met hoeveel gewicht je op je armen leunt; je kunt dit niet expliciet maken terwijl je het allemaal wel kunt doen! Verder valt onder het impliciete geheugen ook alles wat te maken heeft met conditioneringsprocessen. Ook voor conditioneringsprocessen geldt dat je vaak niet precies kunt beschrijven hoe je wanneer geconditioneerd bent geraakt, terwijl het eindresultaat van deze processen wel aanwezig is. Misschien ben je wel heel sociaal in je gedrag omdat dit gedrag altijd bekrachtigd is door je opvoeders, maar van deze drijfveer ben je je niet bewust als je sociaal gedrag vertoont, dat gaat vanzelf. Hoe je aan je angst voor mensen in witte jassen gekomen bent weet je ook niet meer, maar feit is wel dat die angst er is. Dit verklaart ook hoe het mogelijk is dat conditionering effect kan hebben bij mensen wiens geheugenfunctie niet goed meer functioneert, bijvoorbeeld dementerende bejaarden. Conditioneringsprocessen worden op een ander niveau vastgelegd dan feitelijke informatie.
 
Figuur 4.11
 
                  LANGE TERMIJN GEHEUGEN
 
                EXPLICIET                     IMPLICIET
 
        EPISODISCH   SEMANTISCH         VAARDIGHEDEN   CONDITIONERING
 
 
Zoals genoemd zit in het expliciete geheugen informatie die wij in principe kunnen reproduceren. Op wat voor manier wordt er nu informatie opgeslagen in het expliciete geheugen? Vroeger dacht men dat het geheugen werkte als een soort bandrecorder, die beeld en geluid heel precies op kan nemen en later kan weergeven. Dat het geheugen zo in ieder geval niet werkt kun je heel eenvoudig zelf uitproberen. Lees je buurman of buurvrouw maar eens een willekeurige zin voor en vraag hem of haar om deze zin letterlijk te herhalen. Zeker bij een wat langere zin wordt dit een onmogelijke opgave, laat staan dat je op deze letterlijke manier hele gesprekken zou kunnen onthouden. Toch kun je, nadat je een gesprek met iemand gevoerd hebt, wel ongeveer terugvertellen waar het gesprek over ging. Je doet dit echter niet door letterlijk de woorden en zinnen te herhalen uit het gesprek maar door de kern van het gesprek, de essentie van het gesprek weer te geven. Je slaat dus blijkbaar de betekenis op van de informatie die op je afkomt. Dit is onderzocht door bijvoorbeeld de volgende zin aan proefpersonen voor te leggen: 'De schrijver stuurde de commissie een lange brief'. Na een paar minuten werd aan de proefpersonen de volgende vraag gesteld: 
"Welke zin heb je net gehoord:
'De schrijver stuurde de commissie een lange brief' of
'Een lange brief werd door de schrijver naar de commissie gestuurd'."
Het resultaat was dat de proefpersonen niet boven kansniveau presteerden. Dit is te verklaren door je te bedenken dat de proefpersonen de betekenis van de zin opgeslagen hebben, en niet de letterlijke zin. Aangezien de betekenis van beide zinnen hetzelfde is, kunnen proefpersonen al na korte tijd niet meer aangeven welke zin ze eerder gehoord hebben. Dit betekent dat wanneer we informatie uit ons lange termijn geheugen willen reproduceren we de opgeslagen betekenis weer zelf vorm moeten geven in woorden en zinnen. Het gevaar zit er natuurlijk in dat we hierbij een net iets ander verhaal reconstrueren dan oorspronkelijk aan het geheugen aangeboden is. Een mooi voorbeeld van wat hier het effect van kan zijn is te zien in figuur 4.12. De eerste proefpersoon kreeg de schets van de uil te zien en moest deze vervolgens uit het hoofd natekenen. De tweede proefpersoon kreeg de tekening van proefpersoon 1 te zien en moest deze ook weer uit het hoofd natekenen, enzovoort. Omdat iedereen in zijn hoofd de essentie van de tekening opslaat om deze vervolgens vanuit zijn geheugen te reconstrueren zie je dat bij iedere volgende tekening kleine vervormingen optreden, hoewel niemand dit bewust doet. 
 
 
figuur 4.12 van uil naar kat (zie fig. 6.8 p. 196 Mietzel)
 
 
Hetzelfde fenomeen doet zich voor bij informatie die mondeling een aantal keren overgedragen wordt. Heel vaak is het verhaal aan het eind van de reeks een heel ander verhaal dan aan het begin van de reeks, zelfs wanneer iedereen probeert om zo exact mogelijk de juiste informatie over te dragen. Een mooie demonstratie van de manier waarop ons geheugen werkt.
Bij het reconstrueren van informatie vanuit het geheugen spelen ook top-down processen mee, waardoor de kans op vervormingen nog groter wordt. Met de informatie over kwestie x, waarvan alleen de essentie opgeslagen is, wordt dan ook nog informatie die al in het geheugen aanwezig was vermengd. Mensen weten hierbij niet meer te onderscheiden wat nou de oorspronkelijke informatie over kwestie x was en wat ze hier zelf via top-down processen aan toegevoegd hebben. Een voorbeeld kan dit misschien verduidelijken:
Aan proefpersonen werd in een experiment de volgende informatie aangeboden:
1. Provo is een pitoresk koninkrijkje in Frankrijk
2. Corman is de troonopvolger voor de troon van Provo.
3. Hij was het wachten zo moe.
4. Hij dacht dat arsenicum goed zou kunnen werken.
Terwijl proefpersonen deze informatie lezen maken ze gevolgtrekkingen die verbanden tussen de verschillende zinnen leggen. Zo denken ze bijvoorbeeld na zin 3 dat Corman graag snel koning van Provo wil worden. (Maar misschien was Corman wel moe van het wachten op de bus). Na zin 4 veronderstellen proefpersonen bijvoorbeeld dat Corman het plan opgevat heeft om de koning te vergiftigen (maar misschien had Corman wel last van een rattenplaag). Op zich doet het er niet zoveel toe welke eigen conclusies de proefpersonen trokken. Wat wel belangrijk is is dat ze achteraf geen goed onderscheid meer konden maken tussen de informatie die echt aangeboden was (zin 1 t/m 4) en de eigen veronderstellingen die ze hier aan toegevoegd hadden. Dit geeft aan dat ons geheugen niet altijd even betrouwbaar is. Het kan voorkomen dat iemand zeker weet dat een ander iets gezegd heeft, terwijl dit toch niet het geval is. Misschien heb je dit er zelf bij ingevuld en kun je nu geen onderscheid meer maken tussen wat de ander gezegd heeft en je eigen invullingen hierbij. Heel wat misverstanden tussen mensen kunnen hierdoor verklaard worden. 'Ik weet het zeker' blijkt dus een vrij riskante uitspraak te zijn, je dénkt iets zeker te weten, maar hierin kun je je dus vergissen. 
Behalve door top down informatie uit het eigen geheugen kan de reconstructie van je herinneringen ook gestuurd worden door informatie die anderen je aanreiken. Hiernaar is veel onderzoek gedaan om de betrouwbaarheid van ooggetuigeverklaringen voor de rechtbank te onderzoeken. Zo is er een onderzoek gedaan waarbij proefpersonen (op video) een auto-ongeluk te zien kregen. Op deze video was geen gebroken glas te zien. Vervolgens werden aan de proefpersonen vragen gesteld over het ongeluk. Groep 1 kreeg bijvoorbeeld als vraag: "Hoe hard reden de auto's toen ze elkaar raakten?"
Groep 2 kreeg als vraag: "Hoe hard reden de auto's toen ze op elkaar knalden?"
Vervolgens werd de proefpersonen uit beide groepen gevraagd of er ook sprake was van gebroken glas na het ongeluk. Op deze vraag werd veel vaker door proefpersonen uit groep 2 met "ja" geantwoord dan door proefpersonen uit groep 1. Blijkbaar heeft de (suggestieve) manier van vragen bij groep 2 de reconstructie uit het geheugen beïnvloed, want in werkelijkheid was er geen gebroken glas te zien. We moeten dus erg voorzichtig zijn met het een te grote waarde toekennen aan getuigenverklaringen, helemaal wanneer de gebeurtenis die ze beschrijven al geruime tijd geleden plaatsgevonden heeft. Het geheugen bewaart onze indrukken absoluut niet zoals een camera of bandrecorder zou doen!
Een hiermee verwante kwestie die veel stof heeft doen opwaaien is de betrouwbaarheid van de verhalen van mensen die zich tijdens een psychotherapie ineens gingen herinneren dat ze incestslachtoffer zijn. Mogelijk is hier sprake van het bovenkomen van verdrongen herinneringen, waarbij het seksuele misbruik ook inderdaad heeft plaatsgevonden. Wat echter ook mogelijk is is dat het hierbij om gereconstrueerde herinneringen gaat die geen afspiegeling zijn van wat er werkelijk gebeurd is. Bijvoorbeeld door suggesties van de therapeut kan de cliënt gaan nadenken over mogelijk seksueel misbruik, bijvoorbeeld omdat de therapeut vindt dat het klachtenpatroon van de cliënt toch wel in die richting wijst. Om 'verborgen' herinneringen op het spoor te komen kan de therapeut de cliënt bijvoorbeeld aanmoedigen om zich de sitaties waarin sprake was van seksueel misbruik voor de geest te halen. Zelfs wanneer je niet misbruikt bent kun je je wel iets proberen voor te stellen bij hoe het zou zijn om misbruikt te worden. Vervolgens kan het heel moeilijk blijken te zijn om de dingen die we ons voorgesteld hebben te scheiden van de dingen die ook in werkelijkheid gebeurd zijn. Voor de duidelijkheid: een vermeend slachtoffer van seksueel misbruik liegt niet bewust wanneer zij haar gereconstrueerde herinneringen vertelt, zelf gelooft ze op dat moment dat het misbruik echt heeft plaatsgevonden. Geen eenvoudige zaak dus voor rechters om uit te maken wat er nou werkelijk gebeurd is, waarbij ook de gevolgen van foute oordelen nog eens zeer pijnlijk zijn. Je richt enorme schade aan bij iemand die echt misbruikt is door te zeggen dat haar herinneringen niet betrouwbaar zijn. Omgekeerd richt je ook onterecht enorme schade aan bij mensen die als dader bestempeld worden wanneer zij helemaal geen daders zijn.
Dat het mogelijk is om in gereconstrueerde herinneringen te geloven terwijl de gebeurtenissen die herinnerd worden echt niet gebeurd zijn is ook bevestigd door middel van onderzoek. Zo werd bijvoorbeeld een tiener door een aantal nabije familieleden verteld dat hij op vijfjarige leeftijd een keer kwijt was geraakt in een groot winkelcentrum. In werkelijkheid was dit nooit gebeurd. Een paar dagen nadat dit verhaal hem uitgebreid verteld is beginnen er bij hemzelf herinneringen boven te komen aan deze gebeurtenis. In deze herinneringen komen gevoelens en feiten naar voren die in het oorspronkelijke verhaal helemaal niet genoemd zijn! De gesuggereerde gebeurtenis wordt door hem dus verder aangekleed, met als resultaat een levendige herinnering aan een gebeurtenis die nooit heeft plaatsgevonden. Moraal van het verhaal: vaar niet blind op wat je je met zekerheid meent te kunnen herinneren!
Tot slot is het nog interessant om even te kijken naar hoe je een goede opslag van informatie in het lange termijn geheugen kunt bevorderen. Vaak proberen we immers om bewust informatie in het geheugen in te prenten, bijvoorbeeld wanneer je leert voor een toets. Zoals we al eerder gezien hebben, wordt informatie in het expliciete geheugen opgeslagen in de vorm van de betekenis van die informatie. Al deze informatie is georganiseerd in netwerken, waarbij er tussen de verschillende elementen van deze netwerken verbindingen, connecties bestaan. De koppeling tussen verwante begrippen is hierbij sterker dan tussen niet verwante begrippen (zie fig. 4.13). Zo zal er een sterke koppeling zijn tussen het begrip voertuig en auto, en voertuig en bus, maar niet tussen voertuig en boekenbon. 
 
fig. 4.13 = fig. 8.7 Julia Berryman o.i.d.
Onderschrift: Deze figuur laat zien hoe informatie in het lange termijn geheugen in netwerken wordt georganiseerd. De koppeling tussen verwante begrippen is sterker dan tussen niet-verwante begrippen.
 
 
Je kunt je eigen geheugennetwerken in kaart brengen door bij een bepaald woord meteen de eerste drie woorden op te noemen waar dat woord je aan doet denken. Je zult zien dat er voor jou dan ook altijd een betekenisvol verband bestaat tussen het uitgangswoord en de woorden die vervolgens als eerste bij je opkomen. Wil je er nou voor zorgen dat je bepaalde informatie weer makkelijk uit je geheugen op kunt halen dan moet die informatie veel connecties hebben met andere informatie in het geheugen. Door de koppelingen in het geheugen kom je van de ene informatie bij de andere terecht. Via het begrip 'auto' kun je bij het begrip 'carburateur' terechtkomen. Het woord 'carburateur' zou veel moeilijker terug te vinden zijn wanneer je dat zonder enige koppeling in je geheugen opgeslagen had. Stel dat je bijvoorbeeld helemaal niet weet wat het woord carburateur betekent maar je probeert het woord toch te onthouden. Het woord carburateur zit in dat geval zonder koppelingen aan andere begrippen in je geheugen en is dus ook niet via een bepaald geheugenspoor terug te vinden. Er zijn geen 'cue's' (aanwijzingen) die je helpen om bij het woord carburateur uit te komen.
Als je dit begrijpt begrijp je ook hoe je moet studeren wil je met succes informatie op het juiste moment weer te voorschijn kunnen toveren. Je moet zorgen dat er zoveel mogelijk koppelingen ontstaan tussen de betekenis van de te leren stof en de al in het geheugen aanwezige informatie.
Zo heeft het niet veel zin om een bepaald hoofdstuk drie keer door te lezen terwijl je eigenlijk niet begrijpt wat je aan het lezen bent. Je moet na gaan denken over: wat staat hier nou eigenlijk, wat bedoelen ze ermee, wat betekent dit nou eigenlijk? Een goede manier hiervoor is om na het lezen van een stuk tekst de strekking van deze tekst in je eigen woorden proberen weer te geven. Je komt er dan feilloos achter waar nog lacunes in je kennis zitten. Deze diepe manier van verwerken van de stof geeft veel betere resultaten dan een oppervlakkige verwerking waarbij je niet tot het echte betekenisniveau doordringt.
Een andere manier die helpt om veel koppelingen in het lange termijn geheugen tot stand te brengen is het goed organiseren van de stof die je opneemt. Wat is de structuur van het hoofdstuk dat je moet leren? Het eerste stuk gaat over theorieën van Freud. Leer die informatie dan ook duidelijk gekoppeld aan het begrip Freud. Het tweede stuk gaat over de ideeën van Piaget. Deze rijtjes en informatie leer je dus ook heel bewust als horend bij Piaget. Wanneer dan op de toets het woord Piaget valt kom je automatisch uit bij de informatie in je geheugen die daarbij hoort, en niet bij een enorme warboel van los in je hoofd gestopte losse feiten die je vervolgens allemaal door elkaar haalt.
Samenvattend kunnen we stellen dat zowel de verwerkingsdiepte als de mate waarin je de te leren stof structureert van invloed zijn op het kunnen onthouden en reproduceren van die stof. Doe er je voordeel mee!
Overigens is het een grappig fenomeen dat bepaalde informatie die je niet (meer) kunt reproduceren toch nog aanwezig kan zijn in het geheugen. Zo zul je soms een multiple choice vraag over een bepaald onderwerp wel kunnen beantwoorden en een open vraag over dat onderwerp niet. De gevraagde kennis reproduceren lukt dus niet, maar op herkenningsniveau (waar de multiple choice vraag een beroep op doet) lukt dit nog wel. Soms is het zelfs zo dat we weten dat bepaalde informatie in het geheugen zit, maar dat we deze informatie toch niet (op dat moment) kunnen reproduceren. Wie kent niet het tip-of-the-tongue fenomeen? Een bepaald woord ligt je op het puntje van je tong, je weet soms zelfs met welke letter het begint en of het een lang woord is of niet, maar toch kun je het niet zeggen! Hoe meer cue's je nu krijgt, dus hoe meer koppelingen richting het gezochte woord geactiveerd worden, hoe sneller je op het woord komt. Door in de qua betekenis verwante begrippen te gaan zoeken maak je de kans dus groter dat je op het gezochte woord komt.
 
 
 
 
Voorbeeld van een kleine verstoring in de geheugenfunctie: 
Je zegt al de hele week tegen jezelf dat je vooral niet moet vergeten vrijdag je vriendin te bellen want die is dan namelijk jarig. Als je vrijdagnacht naar bed gaat schiet je dit ineens vlak voor je in slaap valt te binnen. Je baalt als een stekker want het is nu echt te laat om nog te bellen en je kunt niet uitstaan dat je hieraan die avond niet eerder hebt gedacht. Je had je nog wel zo voorgenomen om dit jaar eens geen kaart met `sorry, te laat' te sturen.