2.2.3.1 Voorbeelden
Uit de Vocht & van de Wiel (in voorbereiding):
- 'Of ze zeker wist dat Anton zijn medicatie ingenomen had. Tja, wat is zeker weten? Ze herinnerde zich dat ze hem de pillen in zijn mond had zien stoppen (of was dat nou gisteren geweest?). Hieruit had ze de conclusie getrokken dat hij de pillen ook doorgeslikt had. Naar nu blijkt heeft ze haar waarneming verkeerd geïnterpreteerd; de pillen waren teruggevonden bij een voorraadje dat Anton inmiddels opgespaard had.'
Vragen:
- Hoe komt het dat de ene verpleegkundige niets bijzonders opvalt aan een zorgvrager en dat een andere verpleegkundige het nodig vindt een arts voor hem te roepen?
- Waarom werkt de ene zorgvrager keihard mee aan zijn revalidatie en is een ander hiertoe niet te motiveren?
- Hoe komt het dat een dementerend persoon je niet meer kan vertellen wat hij gisteren heeft gegeten maar nog wel wat hij 25 jaar geleden deed?
- Wat gebeurt er eigenlijk wanneer jijzelf of een zorgvrager een emotie ervaart en waardoor wordt het optreden van die emotie en de intensiteit ervan beïnvloed?
- Hoe komt het dat de ene verpleegkundige stressgevoeliger is dan de andere?
- Waar komt agressie bij zorgvragers vandaan en hoe komt het dat sommige verpleegkundigen de mensen voor wie zij geacht worden te zorgen blijken te mishandelen?
- Waarom maken verpleegkundigen wanneer zij een infuuspomp van het merk Subliem gebruiken regelmatig fouten bij de instelling hiervan en waarom gebeurt dit niet als zij een pomp van het merk Excellent gebruiken?
Toelichting: een experiment
De functieleer houdt zich dus onder andere bezig met het onderzoeken van de motivatie van mensen. Wat drijft iemand om te doen wat hij doet of juist niet te doen wat hij niet doet? Een van de aandachtsgebieden binnen het motivatie-onderzoek is dat van het onderzoek naar de achtergronden van eetgedrag. Het is bekend dat in onze welvaartsmaatschappij veel mensen te kampen hebben met het probleem dat zij minder slank zijn dan zij zouden willen zijn. Het valt ook niet mee om in onze consumptiemaatschappij te voldoen aan het ideaalbeeld dat door broodmagere modellen in de modebladen uitgedragen wordt. (Overigens wordt momenteel een discussie gevoerd over de vraag of het wel terecht is om dergelijke anorectische modellen als ideaalbeeld voor te schotelen.)
Dit heeft ertoe geleid dat er in onze maatschappij zogenaamde `ingetoomde' eters bestaan, mensen die proberen hun voedselinname te beperken. Zij doen dit door zich voor te nemen af te gaan vallen, door diëten te volgen, laagcalorische producten te kopen, enzovoort. In een experiment (Herman & Mack, 1975) werd het eetgedrag van een groep `ingetoomde' eters vergeleken met het eetgedrag van een groep `normale' eters, mensen die niet bezig waren om hun voedselinname te beperken om af te vallen.
Het experiment zat als volgt in elkaar: om te beginnen werd aan de proefpersonen verteld dat het hier om een smaaktest ging. Zoals gezegd waren er twee groepen proefpersonen, de `ingetoomde' en de `normale' eters. Uit beide groepen kregen sommige proefpersonen nul, andere proefpersonen één en weer andere proefpersonen twee milkshakes te drinken. Hierna moesten alle proefpersonen een bepaald soort ijs proeven (zogenaamd om de smaak te beoordelen). Van dit ijs was voor iedere proefpersoon een onbeperkte hoeveelheid beschikbaar.
Waar het bij dit experiment in werkelijkheid om ging was te weten te komen hoeveel ijs de verschillende proefpersonen opaten. Dit leidde tot verrassende resultaten. Je zou namelijk op grond van je gezonde verstand verwachten dat de mensen die op hun lijn proberen te letten (de `ingetoomde' eters) het minst van het ijs aten, en dat dit zeker zou gelden voor de ingetoomde eters die al een of zelfs al twee milkshakes op hadden.
Het tegenovergestelde bleek echter het geval te zijn. Bij de `normale' eters zie je het patroon dat je zou verwachten: hoe meer milkshakes ze al gehad hadden des te minder ze van het ijs aten. Dit zou je logisch of 'normaal' eetgedrag kunnen noemen. Hoe meer de `normale' eters al verzadigd waren door de milkshakes, hoe minder ijs ze nog namen. De `normale' eters lieten zich dus leiden door de vraag hoe groot de behoefte aan voedsel was (dus door hoeveel `trek' ze nog hadden). Bij de `ingetoomde' eters was het tegenovergestelde beeld te zien: hoe meer milkshakes ze al op hadden des te meer ijs ze aten.
Dit op het eerste gezicht onverwachte resultaat wordt als volgt verklaard: het laten consumeren van milkshakes door de `ingetoomde' eters ondergraaft hun zichzelf opgelegde beperking wat betreft het innemen van voedsel en leidt tot een ineenstorting van hun motivatie op dit punt. Het feit dat ze zich niet meer geremd voelden om veel ijs te eten kan met de volgende gedachtegang verklaard worden: "Ik heb me niet aan mijn goede voornemens om te proberen af te vallen gehouden omdat dat niet anders kon, want ik moest in het kader van het experiment de milkshakes opdrinken. Deze dag kan ik dus wat betreft het lijnen wel vergeten. Maar als ik deze dag toch wel kan vergeten, dan kan ik me ook wel een extra hapje gunnen. Morgen ga ik dan wel weer honger lijden."
Dat hierbij het drinken van de milkshakes de motivatie-ondermijnende factor is, blijkt ook uit het feit dat de `ingetoomde' eters die niet van tevoren een milkshake hoefden te drinken aanzienlijk minder ijs aten dan de `normale' eters die geen milkshake gehad hadden. Hen lukte het dus wel zich aan hun goede voornemens te houden.
Het hier beschreven effect wordt in de Amerikaanse literatuur wel het `what-the-hell' diet busting effect genoemd, voor velen van ons waarschijnlijk wel herkenbaar, of het nu op het gebied van eten is of op een ander gebied.
Door het doen van functiepsychologisch onderzoek, in dit geval op het gebied van de motivatie, probeert men beter te begrijpen waarom mensen doen zoals ze doen. Met behulp van dit begrip zullen we beter in staat zijn om mensen te begeleiden, zoals in dit geval bijvoorbeeld bij het volhouden van een dieet dat hen in verband met hun gezondheidstoestand is voorgeschreven.
Meer weten? Zie Functieleer