2.3.2.2.2.1 Klassieke conditionering

Bij klassieke conditionering gaat het erom dat een mens of dier `leert' op een bepaalde prikkel op een bepaalde manier te reageren. Dit `leren' moet je je niet voorstellen als leren uit een boek maar als het geleidelijk ontstaan van een koppeling tussen een prikkel (stimulus) en de reactie op die prikkel (respons). Eigenlijk kunnen we zeggen dat er sprake is van het aanleren van een bepaalde reflexmatige reactie. Het meest beroemde voorbeeld is dat van de honden in het laboratorium van Pavlov, een Russische onderzoeker die in 1927 een boek publiceerde over geconditioneerde reflexen. Als deze honden eten kregen, begonnen ze als reactie daarop te kwijlen. Dit is niets bijzonders, iedere hond die je van de straat plukt zal deze reactie vertonen. Het extra speeksel aanmaken is namelijk nodig om het voedsel goed te kunnen kauwen, doorslikken en verteren. In het laboratorium van Pavlov werd echter steeds vlak voordat de honden hun eten kregen een bel geluid. Op een gegeven moment ontdekte Pavlov dat de honden al gingen kwijlen als de bel geluid werd, ook al konden de honden het eten dan nog niet zien. Dit is wel bijzonder, want als je zomaar een hond van straat haalt en je laat hem een bel horen dan gaat hij echt niet spontaan kwijlen. Voor de honden van Pavlov is dus een koppeling ontstaan tussen het geluid van de bel (de stimulus) en het kwijlen (de respons), een koppeling die er eerder nog niet was. Dit wordt klassieke conditionering genoemd. In schema:
 
[kader]
     bel -> niet kwijlen
(neutrale stimulus)
 
     eten -> kwijlen
(ongeconditioneerde stimulus) (ongeconditioneerde respons)
 
     bel + eten -> kwijlen
(neutrale + ongecond. stimulus) (ongeconditioneerde respons)
 
     bel -> kwijlen
(geconditioneerde stimulus) (geconditioneerde respons)
[xkader]
 
De bel is in eerste instantie een neutrale stimulus, aanvankelijk heeft het geluid van de bel voor de hond namelijk geen speciale betekenis. Het eten wordt hierbij de ongeconditioneerde stimulus genoemd en het kwijlen als reactie op het aanbieden van het eten de ongeconditioneerde respons. De hond heeft namelijk niets hoeven `leren' om te gaan kwijlen als reactie op het aanbieden van eten. De hond is niet geconditioneerd om te gaan kwijlen na het aanbieden van voedsel, dit doet hij vanzelf al. Doordat vervolgens de bel een aantal malen vlak voor het aanbieden van eten geluid wordt, ontstaat voor de hond een koppeling tussen het eten en de bel en daardoor ook tussen de bel en het kwijlen. Als deze koppeling eenmaal tot stand is gebracht, noemen we de bel een geconditioneerde stimulus en het kwijlen als reactie hierop een geconditioneerde respons, want de hond heeft `geleerd' als reactie op de bel te gaan kwijlen, hij is nu zo geconditioneerd.
Je zult in het beroepspraktijk niet zo veel te maken krijgen met kwijlende honden maar dit principe vind je wel op heel veel plaatsen in de gezondheidszorg terug. Het is bijvoorbeeld bekend dat het ondergaan van chemotherapie dikwijls misselijkheid veroorzaakt. Stel je nu eens voor dat een zorgvrager altijd met de taxi naar het ziekenhuis komt om deze chemokuur te ondergaan. De eerste keer weet hij niet (tenminste niet uit ervaring) wat hem te wachten staat. Hij zal dus met de taxi naar het ziekenhuis komen, daar de behandeling ondergaan en vervolgens misselijk worden. In schema:
 
[kader]
     taxi -> niet misselijk
(neutrale stimulus)
 
     chemokuur -> misselijk
(ongeconditioneerde stimulus) (ongeconditioneerde respons)
[xkader]
 
De zorgvrager komt steeds met de taxi naar het ziekenhuis voor een chemokuur waardoor hij dus regelmatig de volgende opeenvolging meemaakt:
 
[kader]
     taxi + chemokuur -> misselijk
(neutrale + ongecond. stimulus) (ongeconditioneerde respons)
[xkader]
 
Hierdoor ontstaat een koppeling tussen wat eerst een neutrale stimulus was (taxi) en de ongeconditioneerde respons (misselijkheid), waardoor we uiteindelijk het volgende resultaat krijgen:
 
[kader]
     taxi -> misselijkheid
(geconditioneerde stimulus) (geconditioneerde respons)
[xkader]
 
Zorgvragers geven aan dat zij al in de taxi misselijk worden. Ook het ondergaan van de chemokuren gaat hun steeds zwaarder vallen, terwijl objectief gezien de tiende chemokuur precies hetzelfde is als de eerste. Wat hierin dus gaat meespelen, naast eventuele lichamelijke verzwakking, is het proces van de klassieke conditionering.
Op dezelfde manier kan iemand een angst ontwikkelen voor bijvoorbeeld auto's omdat hij met een auto een ernstig ongeluk heeft gehad. Het ongeluk is een heel nare ervaring die heel veel angst oproept, maar omdat dat ongeluk met de auto gebeurt kan die angst aan de auto gekoppeld worden. Hierdoor is iemand na het ongeluk heel angstig om in een auto te stappen terwijl vóór het ongeluk de auto een neutrale stimulus was. 
Bij klassieke conditionering kan zich ook het verschijnsel van de generalisatie voordoen: dit houdt in dat de geconditioneerde respons niet alleen optreedt wanneer de geconditioneerde stimulus aangeboden wordt maar ook bij stimuli die op de geconditioneerde stimulus lijken. Een kind dat door middel van een klassiek conditioneringsproces bang gemaakt is voor witte muizen is vervolgens misschien ook wel bang voor witte konijnen of een witte bontkraag. Iemand die bang is voor een medisch specialist is misschien ook wel bang voor een apotheker omdat die ook een witte jas draagt.
In extreme gevallen kan klassieke conditionering zelfs leiden tot het ontwikkelen van fobieën, waarbij angsten gekoppeld worden aan voor andere mensen neutrale dingen. Zo bestaan er bijvoorbeeld fobieën voor computers of bepaalde kleuren.
 
Meer weten? Zie Leren