x.2.2.1.1.2.2 NN-debat

Een kwestie die als een rode draad door de geschiedenis van de psychologie heenloopt en die meer of minder expliciet ook te herkennen is in de verschillende stromingen en scholen in de psychologie is de nature-nurture kwestie, ook wel het aanleg-milieudebat genoemd.
 
Mensen die het nature standpunt aanhangen benadrukken dat gedrag en ontwikkeling van de mens vooral door aangeboren, biologische factoren gestuurd en beïnvloed wordt. Zo was in de zeventiende eeuw het overheersende idee dat babies miniatuur-volwassenen zijn die volledig uitgerust met kennis en vaardigheden ter wereld komen. Simpelweg door te groeien zouden bij deze babies de overerfde karakteristieken naar buiten komen. 
Bij het nature standpunt hoort een zeker pessimisme over de 'maakbaarheid' oftewel de benvloedbaarheid van de mens. Een beetje kort door de bocht gesteld is een consequentie van het nature standpunt: een mens is nou eenmaal hoe hij is, dat is er van nature ingebakken en dat valt dus ook niet zomaar te veranderen.
 
Aanhangers van het nurture standpunt benadrukken dat gedrag en ontwikkeling van de mens door omgevings- en ervaringsfactoren gestuurd en beïnvloed worden. Zo werd bijvoorbeeld door behavioristen van het eerste uur beweerd dat jonge kinderen door vroege training en beïnvloeding volledig te vormen zijn in elke gewenste richting. Zij claimen dat ze van een willekeurig kind ieder type volwassene kunnen maken. Een kind komt in hun visie als een onbeschreven blaadje ter wereld, en zijn ontwikkeling is dus nog in iedere richting in te vullen (zie verder 3.3.2).
Het nurture standpunt levert dus een heel andere kijk op de 'maakbaarheid' van de mens op: hoe een mens is wordt bepaald door wat hij tijdens zijn leven geleerd heeft oftewel door hoe hij tijdens zijn leven gevormd is. Iets wat je geleerd hebt kun je ook weer afleren en vervolgens kun je er iets anders voor in de plaats leren. Een mens kan dus altijd nog veranderen in de loop van zijn leven.
 
Overigens moet hierbij meteen gemeld worden dat het volkomen achterhaald is om één van deze twee standpunten in zijn extreme vorm aan te hangen. Menselijk gedrag en menselijke ontwikkeling worden niet gestuurd door óf aanleg- óf omgevingsfactoren, maar zijn het resultaat van een voordurende interactie tussen aanleg en omgeving. Een individu heeft nu eenmaal bepaalde erfelijke informatie in zijn organisme opgeslagen liggen en ontwikkelt zich altijd in een bepaalde omgeving, die ook een bepaalde invloed op dat individu met zijn erfelijke bagage zal hebben.
Laten we als voorbeeld de lichaamslengte eens nemen. Stel je hebt een groep volwassenen die in hun kinder- en jeugdjaren uitstekend gevoed zijn. Als je de lichaamslengte van deze groep volwassenen gaat meten zul je grotere en kleinere mensen aantreffen. Deze verschillen in lengte zijn terug te voeren op genetische verschillen; de een is 'in aanleg' voorgeprogrammeerd om groter te worden dan de ander, bijvoorbeeld omdat hij van beide ouders een gen voor een grote lichaamslengte meegekregen heeft.
Vervolgens bekijken we een groep volwassenen die onvoldoende voeding heeft gehad tijdens de kinder- en jeugdjaren, maar die in andere opzichten te vergelijken is met de goed gevoede groep. Ook binnen deze groep zien we variaties in de lichaamslengte, die weer te verklaren zijn door genetische variaties ten aanzien van de lichaamslengte.
Wat we echter ook zien is dat de gemiddelde lengte binnen deze groep kleiner is dan bij de goed gevoede groep. Dit verschil is toe te schrijven aan het verschil in omgevingsfactoren, in dit geval aan de minder goede voeding.
 
[afb. 3.2] = nieuw: foto van mensen van verschillende lengte, bijvoorbeeld bij een bushalt of een rijtje verpleegkundigen.
Onderschrift: Lengteverschillen: verschil in genetische aanleg of verschil in voeding tijdens de jeugd?
 
Zo zie je dat iemands uiteindelijke lichaamslengte de resultante is van aan de ene kant de genetische voorbestemdheid en aan de andere kant de omgevingsinvloeden waarbinnen iemand opgroeit.
Hierbij bepalen de genen de reactiemogelijkheden, dat wil zeggen zij stellen grenzen aan de mate waarin een kenmerk kan veranderen als reactie op verschillende omgevingsfactoren. Zo zal iemand die genetisch voorbestemd is om ongeveer 1.55 m te worden door goede voeding echt niet uit kunnen groeien tot 1.80 m.
De ontwikkeling van spraak levert een ander voorbeeld van de interactie tussen erfelijke facetten en ervaring. In de loop van de normale ontwikkeling leren alle kinderen praten, maar niet voordat ze een bepaald niveau van neurologische ontwikkeling bereikt hebben. Zo spreekt geen enkel kind jonger dan één jaar in hele zinnen. Maar kinderen die opgroeien in een omgeving waarin mensen veel tegen hen spreken en waarbij de kinderen beloond worden voor het maken van spraakklanken praten wel eerder dan kinderen die dergelijke aandacht niet krijgen. Zo beginnen kinderen die opgroeien in een middle-class Amerikaans gezin te praten vanaf ongeveer hun eerste verjaardag. Kinderen die opgroeien in een afgelegen dorpje in Guatemala en die maar heel weinig verbale interacties met volwassenen hebben spreken hun eerste woordjes pas na hun tweede verjaardag (Kagan, 1979).
Het hangt dus van de interactie tussen de genetische predispositie (voorprogrammering) en de omgevingsinvloeden af óf en wanneer een bepaald kenmerk tot uitdrukking komt. Zo is de huidige visie op het ontstaan van schizofrenie dat hierbij sprake is van een combinatie van erfelijke aanleg bij een persoon en bepaalde gezinsinteracties waarbij sprake is van hoge expressed emotions, omgevingsinvloeden dus (Halford, 1993). Als beide factoren aanwezig zijn is er een verhoogde kans op schizofrenie. Zo bestaan er dus ongetwijfeld mensen met een erfelijke aanleg voor schizofrenie bij wie zich nooit schizofrenie openbaart omdat zij in een wat dit betreft gunstig gezinsklimaat opgroeien. Zo zijn er ongetwijfeld ook mensen die een aan genialiteit grenzende aanleg voor pianospelen hebben maar bij wie zich dit nooit zal openbaren omdat de omgeving waarin die mensen opgroeien geen kansen biedt om dit talent te ontwikkelen.
In de paragraaf over erfelijkheid en gedrag (onder 'de biologische invalshoek', 3.3.5) wordt ingegaan op het onderzoek dat gedaan is met tweelingen om de nature-nurture kwestie nader te bestuderen.
Ondanks het feit dat vandaag de dag extreme standpunten ten aanzien van de nature-nurture kwestie onhoudbaar zijn geworden zul je zien dat elke stroming binnen de psychologie impliciet of expliciet op een van beide het accent legt.