2.2.5.1 Voorbeelden

Een verstandelijk gehandicapt meisje slaat zichzelf en anderen voortdurend hard op het hoofd. Haar begeleiders verbieden dit niet en worden ook niet boos als het meisje hen pijn doet. Ze accepteren haar negatieve gedrag en proberen hoogstens de pijn wat te verminderen door het meisje wanten aan te doen of door hun eigen hand tussen de handen van het meisje en haar hoofd te houden als ze zichzelf wil slaan. Juist op de momenten dat haar probleemgedrag het ergst is proberen haar begeleiders het meisje te laten voelen hoeveel zij om haar geven.
 
Gisteren is de heer De Goede in het ziekenhuis opgenomen. Een van zijn hobby's blijkt het verzamelen van postzegels te zijn. Verpleegkundige Gerard is zelf ook een enthousiaste postzegelverzamelaar. Om de heer De Goede een plezier te doen en om hem een beetje afleiding te bezorgen neemt Gerard een mooi postzegelboek voor hem mee om te bekijken. Tot zijn verbazing is de heer De Goede hierin nauwelijks geïnteresseerd. Hij bekijkt het boek slechts vluchtig en legt het dan naast zijn bed neer. Wel vraagt hij Gerard of de dokters iedere dag hun ronde doen in dit ziekenhuis en hoe laat ze dan wel komen.
 
Een man die zich met depressieve klachten meldt bij een therapeut vraagt deze therapeut aan het einde van het eerste gesprek: "Wilt u mij vertellen wat er nu met mij aan de hand is en wat ik eraan moet doen?" Tot zijn verbazing geeft de therapeut hem geen antwoord op deze vragen. De therapeut zegt dat het er eigenlijk niet toe doet wat zíjn visie op het probleem van de cliënt is. Hij vindt het belangrijker dat de cliënt zelf meer zicht op zijn problemen krijgt zodat deze zelf weer aangrijpingspunten ziet om zijn problemen aan te pakken.
 
Op een psychogeriatrische afdeling staat een dementerende vrouw bij de deur en vraagt aan de verpleegkundige: "Zuster, wilt u de deur openmaken, want ik moet naar huis toe, naar mijn vader, die is ziek en ik moet voor hem zorgen". In plaats van deze vrouw uit te leggen dat haar vader allang is overleden en dat zij nu op deze afdeling woont en de afdeling niet zonder begeleiding mag verlaten, antwoordt de verpleegkundige: "Mist u uw vader erg?". Op deze vraag antwoordt de vrouw met een heel verhaal over haar zieke vader die heel lang door haar, als ongetrouwde dochter, verzorgd is. Al pratende zijn de vrouw en de verpleegkundige naar een bank gelopen waar ze zijn gaan zitten. De verpleegkundige vraagt de vrouw vervolgens: "Uw vader is heel belangrijk voor u geweest, is het niet?" De vrouw beaamt dat dit zo is en haalt nog meer herinneringen aan haar vader op. Na een tijdje geeft de verpleegkundige aan dat ze weer eens verder moet. Als ze weggaat is de vrouw rustig en heeft het er niet meer over dat ze naar huis toe wil.