2.5.2.2.x Professionaliteit

Professioneel gedrag wordt gedefinieerd als gedrag dat de normen en waarden van de beroepsgroep weerspiegelt. Aangezien normen en waarden globaal van aard zijn, is lang niet altijd duidelijk wat wel en wat niet als correct professioneel gedrag moet worden aangeduid. Telkens zal men zich moeten afvragen wat in de context van zijn handelen correct professioneel gedrag is. Uiteindelijk dient professioneel gedrag geïntegreerd te zijn in het gedragsrepertoire van de individuele behandelaar. Het ijkpunt of gedrag al dan niet professioneel is, ligt in het antwoord op de vraag in hoeverre dat gedrag – direct of indirect - bijdraagt aan het welzijn van de patiënt. Professioneel gedrag veronderstelt kennis en vaardigheden, maar valt er niet mee samen. Het gaat om de wijze waarop men zich in de dagelijkse praktijk van kennis en vaardigheden bedient. Het leertraject voor professioneel gedrag is vooral gebaseerd op een proces van ontwikkeling en reflectie, meer dan op instructie van buitenaf. Professioneel gedrag wordt gerubriceerd in omgaan met taken en werk, omgaan met anderen en omgaan met zichzelf.
 
zie ook: Beroepshouding
 
 
Kernpunten
 
·     Professioneel gedrag is te definiëren als observeerbaar gedrag waarin de normen en waarden van de beroepsgroep zichtbaar zijn.
 
·     Attitudes die behoren tot de binnenwereld van de arts bepalen mede wat deze vervolgens aan professioneel gedrag laat zien.
 
·     Professioneel gedrag als zodanig dient niet als vaardigheid aangemerkt te worden, maar betreft de wijze waarop de arts zijn vaardigheden en kennis in de praktijk gebruikt.
 
·     Bijdragen aan het welzijn van de patiënt is het ultieme ijkpunt van professioneel gedrag van de arts.
 
·     Aan professioneel gedrag zijn drie dimensies te onderscheiden: omgaan met taken/werk (competentie), omgaan met anderen (perspectief van de ander) en omgaan met zichzelf (reflectie).
 
·     Het proces waarmee men zich professioneel gedrag eigen maakt is niet zozeer een leerproces als wel een ontwikkelingsproces.
 
 
Het onderwerp van dit hoofdstuk is professioneel gedrag, een begrip dat pas recent zijn intrede heeft gedaan in het medisch onderwijs, onder meer naar aanleiding van verhalen in de media van tekortschietend professioneel gedrag van artsen. Dat een arts zich professioneel moet gedragen is een open deur, maar wat professioneel gedrag van de arts nu concreet inhoudt is niet zo vanzelfsprekend. In dit hoofdstuk wordt het begrip professioneel gedrag tegen het licht gehouden: wat is professioneel gedrag, welk gedrag moet wél en welk niet als professioneel aangemerkt worden, hoe verhoudt professioneel gedrag zich tot kennis en vaardigheden en hoe manifesteert het zich in de klinische praktijk?
 
 
Casus 23.1
 
Alledaags incorrect professioneel gedrag
 
 
 
Dokter Vos is internist. Vanochtend staat onder meer de endoscopie van de heer Tijl op het programma. Hij werd door de huisarts verwezen vanwege bloed in de ontlasting. De anamnese en het lichamelijk onderzoek brachten geen bijzonderheden aan het licht. Meneer Tijl maakte zich niettemin grote zorgen. Dokter Vos stelde een endoscopie voor om de ongerustheid weg te nemen.
 
De verpleegkundige brengt de heer Tijl naar de wachtruimte met de woorden: ‘U mag zich hier uitkleden. Alleen het onderlichaam,’ en wijzend op het rolbed ‘dan mag u daar plaatsnemen. De dokter komt u zo halen.’ De heer Tijl kleedt zich uit. Moet hij nu gaan liggen of zitten op het rolbed? Of is dat is niet hygiënisch? Hij blijft daarom maar staan. Opeens wordt de deur van de wachtruimte geopend. De heer Tijl staat er wat gegeneerd bij. ‘Goedemorgen, meneer Tijl, u moet wél gaan liggen, hoor,’ zegt dokter Vos opgewekt, ‘ik kom er zo aan. Anke, staan er vanochtend nog meer scopieën op het programma?’ ‘Nog drie.’ antwoordt de verpleegkundige terwijl ze het rolbed de onderzoeksruimte inrijdt. ‘Mooi zo, dat schiet lekker op. Is dat gisteren nog gelukt met die makelaar van jou?’ ‘Ja hoor, ik was zelfs te vroeg.’ Dokter Vos zegt: ‘Even op uw zij liggen, graag. Nee nee, niet zo, andersom. Anders kan ik er niet bij, niet waar?’ ‘Oké, daar gaan we dan. Nu breng ik de endoscoop naar binnen. Als u zich goed ontspant voelt u er haast niks van. Anke, kun je me even de handschoenen geven… dank je… goed zo… nou, dat gaat heel vlotjes… Dus je gaat nu echt verhuizen?’ ‘Gelukkig wel, ik heb het zó gehad met die buren!’ ‘Kijkt u maar, op het scherm daar kunt u zelf zien hoe de darm er van binnen uitziet’. O, denkt de heer Tijl, hij heeft het tegen mij! Hij kijkt schichtig rond op zoek naar het scherm. Maar zijn aandacht wordt veel meer in beslag genomen door de lucht die steeds in de darm wordt geblazen.
 
Na ongeveer tien minuten zegt dokter Vos: ‘Nou, dat ziet er goed uit. Ik ga nu de endoscoop er weer uithalen.’ ‘U kunt weer op uw rug gaan liggen.’ De heer Tijl voelt zich zo half ontkleed zeer ongemakkelijk, had hij nu maar een laken om over zijn onderlijf te trekken. Dokter Vos legt uit dat de endoscopie geen afwijkingen laat zien, ook geen poliepen. Er is geen enkele reden om zich ongerust te maken over een ernstige aandoening. Dat dringt maar half door tot de heer Tijl, die de lucht in zijn darmen niet goed weet vast te houden en zich opgelaten voelt. ‘Nou, meneer Tijl, heeft u nog vragen? Nee? Het beste dan,’ besluit dokter Vos, ‘zuster Anke zal zich over u ontfermen.’ De heer Tijl is maar wát opgelucht wanneer hij even later alleen in de wachtruimte is.
 
23.1 Begripsbepaling
 
In de tweede editie van het Raamplan Artsopleiding, waarin is vastgelegd welke kennis en vaardigheden de Nederlandse basisarts aan het einde van de opleiding verworven moet hebben, is het concept ‘attitude’ uit de eerste editie vervangen door ‘professioneel gedrag’. Wat moet er onder attitudes worden verstaan en hoe zijn die gerelateerd aan (professioneel) gedrag? Een attitude is een affectieve, evaluatieve reactie ten opzichte van een persoon, een thema of een object. Een negatieve attitude ten opzichte van een bevolkingsgroep, bijvoorbeeld vrouwen in de overgang, bestaat dan uit een combinatie van gevoelens zoals angst en agressie, van ideeën zoals ‘ze zijn dan zo labiel dat je er binnen de kortste keren ruzie mee krijgt’, die kan leiden tot de neiging tot vermijding of afwijzing. Attitudes blijken gedrag tot op zekere hoogte te voorspellen, vooral als die attitudes totstandgekomen zijn op basis van eigen, directe ervaring. Ook in de medische praktijk bepaalt de attitude van de arts ten opzichte van bijvoorbeeld een patiënt of een patiëntengroep voor een deel welk gedrag hij als medisch professional zal tentoonspreiden als hij met de betrokken patiënt of patiëntengroep te maken krijgt. Heeft een arts vervelende ervaringen gehad met adolescente patiënten, dan neemt de kans toe dat hij een negatieve attitude ontwikkelt ten opzichte van deze patiëntengroep. Zijn attitude zal hem ertoe aanzetten deze patiënten afstandelijk en kortaf te bejegenen. Met andere woorden: attitudes behoren tot de – niet direct waarneembare – binnenwereld van de persoon, maar bepalen mede wat die persoon vervolgens aan gedrag laat zien. Gedrag daarentegen is observeerbaar en dus te beoordelen. Dat heeft ertoe geleid dat ‘attitude’ in de tweede editie van het Raamplan is vervangen door ‘professioneel gedrag’.
 
Professioneel gedrag wordt gedefinieerd als ‘observeerbaar gedrag waarin de normen en waarden van de beroepsgroep zichtbaar zijn.’ Daarmee weet de arts nog niet hoe hij zich in alle omstandigheden moet gedragen. De normen en waarden van de beroepsgroep zijn in elk geval niet zó helder en eensluidend omschreven dat adequaat professioneel gedrag daar eenduidig van kan worden afgeleid. De medische praktijk is weerbarstig en de arts komt regelmatig voor lastige keuzes en afwegingen te staan.
 
Casus 23.2
 
Een neuroloog wordt geconsulteerd door een patiënt met persisterende hoofdpijnklachten. Bij onderzoek vindt hij geen afwijkingen en stelt de diagnose op spanningshoofdpijn. De patiënt is daarmee echter niet gerustgesteld en dringt aan op een CT-scan. Welke gedragslijn is nu professioneel? Een onderzoek aanvragen dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niets oplevert om de patiënt tevreden te stellen, of zich houden aan de indicatiecriteria voor vervolgonderzoek met het risico van een conflict?
 
Bij een dergelijke keuze speelt de persoon van de arts een rol: de ene arts is er meer dan de ander toe geneigd de patiënt tegemoet te komen. Als de arts verantwoordelijk geacht mag worden voor zijn eigen gedrag en daarop aanspreekbaar is, dan is professioneel gedrag niet van buitenaf opgelegd, maar authentiek. Dat laatste wil allereerst zeggen: oprecht, welgemeend gedrag waar de arts op grond van zijn verworven competentie achter staat, en vervolgens: gedrag dat ingepast is in zijn eigen gedragsrepertoire. Als een arts bijvoorbeeld bij een onvoorziene, nare complicatie medeleven wil tonen, dan zal de uiting bij een extraverte arts anders zijn dan bij een schuchtere arts, terwijl het bij beiden om zowel authentiek als professioneel gedrag gaat.
 
Vervolgens roept de definitie de vraag op of professioneel gedrag van de arts zich eigenlijk wel onderscheidt van professioneel gedrag van bijvoorbeeld de advocaat, de leraar of de treinconducteur. Professioneel gedrag van de arts heeft overeenkomsten met dat van andere professies, namelijk gedrag dat bijdraagt aan een zorgvuldige en kundige uitoefening van het beroep. Het onderscheidt zich daarvan door specifieke kenmerken, gelegen in de eigenschappen van de arts-patiëntrelatie, waarin geheel eigen vormen van vertrouwelijkheid, afhankelijkheid, intimiteit en lichamelijk contact een cruciale rol spelen. In de medische beroepsgroep gaat het erom bij te dragen aan het welzijn van de patiënt; dit is het ultieme ijkpunt van professioneel gedrag van de arts.
 
23.2 Professioneel gedrag: inclusie en exclusie
 
In tal van rapporten, nota’s en beoordelinglijsten zijn pogingen ondernomen om te beschrijven hoe professioneel gedrag er concreet uitziet. Daarbij is het onderscheid met – vooral communicatieve – vaardigheden niet altijd even helder. Waar het Raamplan 2001 professioneel gedrag naast kennis en vaardigheden opvoert als hoofdrubriek van de opleiding, valt er niet aan te ontkomen professioneel gedrag en vaardigheden van elkaar te onderscheiden. Daarbij komt het verschil tussen mogelijk en feitelijk gedrag goed van pas. Mogelijk gedrag betreft dan al het gedrag dat de arts zich in het kader van de opleiding eigen heeft gemaakt, zoals vaardigheden, dat samen het professionele gedragsrepertoire van de arts vormt. Feitelijk gedrag wil zeggen dat de arts zijn professionele gedragsrepertoire ook daadwerkelijk inzet. Een voorbeeld ter verheldering: een arts kan zich ontwikkeld hebben tot een communicatief vaardig persoon, maar als hij deze vaardigheid (= mogelijk gedrag) inzet om kritische vragen van patiënten te omzeilen, schiet hij uit oogpunt van professioneel gedrag (= feitelijk gedrag) tekort. Hetzelfde geldt als hij deze vaardigheid onbenut laat tijdens het lichamelijk onderzoek doordat hij zich uitsluitend richt op een correcte technische uitvoering en verzuimt het gesprek met de patiënt tegelijkertijd gaande te houden. Bij professioneel gedrag gaat het er niet om wat iemand kan, maar om wat hij doet. Anders gezegd: professioneel gedrag veronderstelt de verworvenheid van een aantal vaardigheden, maar valt daar niet mee samen. Kennis en vaardigheden vormen als het ware het instrumentarium van de arts; als hij zich op adequate wijze van dit instrumentarium bedient, is er sprake van professioneel gedrag.
 
23.3 Professioneel gedrag gerubriceerd
 
Op geleide van ervaringen met beoordeling van professioneel gedrag onderscheidt men drie dimensies van professioneel gedrag: omgaan met taken/werk (competentie), omgaan met anderen (perspectief van de ander) en omgaan met zichzelf (reflectie).
 
Rubrieken van professioneel gedrag
 
Omgaan met taken/werk
 
-       Bewaken van de inhoud van de competentie.
 
-       Bewaken van de grenzen van de competentie.
 
-       Participeren in teamcompetentie.
 
 
 
Omgaan met anderen
 
-       Verwerven van informatie vanuit het perspectief van de ander.
 
-       Verstrekken van informatie op maat van het perspectief van de ander.
 
-       Afstemmen van het perspectief van de ander en van de eigen competentie bij besluitvorming.
 
 
 
Omgaan met zichzelf
 
-       Reflectie op eigen gedrag en de onderliggende dynamiek ervan.
 
-       Toetsing van deze reflectie aan het oordeel van anderen.
 
-       Implementatie van deze reflectie in gedragsverandering
 
23.3.1 Omgaan met taken/werk
 
Bewaken van de inhoud van de competentie
 
Hieronder vallen zaken zoals: bijhouden van het vak, instaan voor de professie, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid, kortom alles wat de arts feitelijk doet om datgene waartoe hij bevoegd of in staat is daadwerkelijk voor zijn rekening te nemen. De arts die de inhoud van zijn competentie bewaakt, zorgt ervoor dat hij weet waarover hij het heeft, dat hij zijn vaardigheden op peil houdt, dat hij up-to-date blijft. Hij aarzelt niet zijn vakkennis en expertise als zodanig in te brengen in gesprekken met patiënten en collegae. Hij gaat geen beslissingen uit de weg waartoe hij op grond van zijn competentie bevoegd is, neemt daarvoor de verantwoordelijkheid.
 
Voorbeeld: Op de polikliniek ziet de cardioloog een patiënt op controle bij wie hij een forse hartaritmie vaststelt, die zijns inziens vraagt om een spoedopname. Als hij de patiënt dat voorstelt, wil deze er niets van weten: aan alles wat met ziekenhuizen te maken heeft, heeft hij een hekel. De arts neemt zijn verantwoordelijkheid en spant zich in om de patiënt te informeren over het belang van de opname en hem over de streep te trekken.
 
Waar zekerheid ontbreekt – en dat is vaak het geval bij medische diagnostiek en therapie – besluit de arts op basis van waarschijnlijkheid. In geval van beslissingen met een zeker risico zal hij na zorgvuldige afweging de knoop doorhakken. Het getuigt van correct professioneel gedrag om te handelen conform richtlijnen en protocollen, maar ook om een verantwoorde handelwijze uit te stippelen als richtlijnen en protocollen niet meer volstaan om een medisch probleem op te lossen.
 
Bewaken van de grenzen van de competentie
 
Dit is als het ware het negatief van het vorige punt: de arts maakt in zijn gedrag duidelijk waar zijn competentie ophoudt. Hij doet geen uitspraken en verricht geen handelingen die niet door de eigen competentie gedekt worden.
 
Voorbeeld: Een patiënt vraagt of het voor haar en de kinderen niet beter is dat ze gaat scheiden van haar man die veel drinkt en onberekenbaar is. Het is correct als de arts aangeeft dat een uitspraak daarover niet tot zijn bevoegdheid behoort, dat een beslissing hierover alleen door haar genomen kan worden en dat hij haar hoogstens kan helpen om tot een beslissing te komen.
 
Patiënten kunnen er juist vanwege de eigen onzekerheid belang bij hebben de competentie van de arts te overschatten, want hoe groter de competentie van de arts, hoe meer hij voor de patiënt kan doen. Het is dan zaak weerstand te bieden aan de verleiding om met de patiënt mee te gaan, om zich uitspraken te laten ontlokken die niet door de medische competentie worden gedekt, om op aandringen van de patiënt aanvullende onderzoeken te doen of medicatie voor te schrijven waar de arts zelf niet achter staat en dergelijke. De arts moet ervoor zorgen niet over de grenzen van zijn competentie heen te gaan, hoe groot de druk van anderen daartoe ook is. Correct professioneel gedrag houdt ook in dat de arts tegen een patiënt geen uitspraken doet over professionele contacten van een collega met deze patiënt. Hier geldt: schoenmaker, blijf bij je leest.
 
Participeren in teamcompetentie
 
Teamcompetentie verwijst naar vormen van samenwerkingsgedrag, die dienen voor het realiseren van een goed functionerend team, waarvan de gezamenlijke competentie de competentie van elk van de participerende professies overstijgt. Daarbij valt te denken aan: delegeren, taken verdelen, voorzitten, plaats vervangen, respecteren van afspraken, loyaliteit ten aanzien van genomen besluiten, kortom al het taakgerichte gedrag waarbij het team prevaleert boven het individu. Het solistische karakter van de medische praktijk neemt sterk af. Veel medisch handelen speelt zich af in een team van collegae, verpleegkundigen en paramedici. De gezamenlijke competenties van de betrokkenen en de onderlinge afstemming van hun werkzaamheden bepalen mede of er optimaal wordt gezorgd voor het welzijn van de patiënt. Gebrekkige samenwerking – vaak als gevolg van onenigheid over wie waartoe competent is en wie zich dus welke beslissingsbevoegdheid kan toe-eigenen – leidt niet zelden tot fouten, soms met fatale afloop (zie kader Bericht in Elsevier). Ook de verwijzing van patiënten naar (andere) specialisten, de afstemming van huisarts en specialist en de mede in verband met deeltijdwerk forse toename van overdrachten van patiënten aan collegae vereisen dat de arts zich voegt in het grote netwerk van hulpverleners, onder meer door zorgvuldige verslaglegging in uitschrijfbrieven en medische status.
 
Bericht in Elsevier, (21 februari 2005)
 
Inspectie: Intensive Care Weert langer dicht
 
De intensivecareafdeling van het Sint Jans Gasthuis in Weert moet langer dan een week dicht. Dat advies geeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan minister Hans Hoogervorst van Volksgezondheid (VVD). Vorige week werd de afdeling voor zeven dagen gesloten omdat de gezondheid van patiënten gevaar zou lopen.
 
Hoogervorst beslist deze week over een langere sluiting. Het is nog nooit eerder in Nederland voorgekomen dat een intensivecareafdeling zo plotseling dichtmoest. Volgens de inspectie is een ruzie tussen longartsen en anesthesisten de oorzaak van de onveilige situatie. Beide groepen praten niet met elkaar. Ook zijn er volgens de inspectiedienst te weinig anesthesisten om de patiënten op de afdeling Intensive Care goed te kunnen behandelen.
 
De directeur van het ziekenhuis kaartte het probleem zelf aan om zo een einde te maken aan het conflict op de afdeling. De inspectiedienst besloot uiteindelijk de afdeling te sluiten.
 
De vier patiënten werden overgebracht naar een ziekenhuis in Eindhoven.
 
23.3.2 Omgaan met anderen
 
Verwerven van informatie vanuit het perspectief van de ander
 
Als de arts informatie verzamelt, geeft hij zich er steeds rekenschap van wat die informatie betekent voor degene die hem die informatie verstrekt. Hij stelt zich empathisch, onbevangen en onbevooroordeeld op. Hij gaat op zoek naar contextuele informatie, nodigt zijn gesprekspartner uit om in het gesprek te participeren en gegevens in te brengen die hem bezighouden en is vooral attent op de emotionele betekenis van de informatie. Zo werkt hij actief aan de totstandkoming van een vertrouwensrelatie, die hem mede in staat stelt professioneel goed te functioneren. Het perspectief van de ander betreft allereerst dat van de patiënt, maar niet alleen: ook het perspectief van collegae, verpleegkundigen en paramedici dient hij bij informatieverzameling tot zijn recht te laten komen.
 
Voorbeeld: Een orthopeed vraagt een fysiotherapeute om een patiënt postoperatief te revalideren. De therapeute zegt toe, maar laat in het midden wanneer ze zal beginnen. Dat staat de orthopeed niet aan, maar hij besluit toch de achtergrond van haar geweifel te peilen. Dan blijkt dat patiënt in kwestie op de afdeling door menigeen wordt vermeden omdat hij zo grof in de mond is, vooral tegenover vrouwen, en dat de therapeute er zeer tegenop ziet om met hem aan het werk te gaan.
 
Verstrekken van informatie op maat
 
Als de arts informatie geeft, verstrekt hij die op maat van de ontvanger. In de informatieoverdracht houdt hij rekening met het kennisniveau en het begripsvermogen, stemt af op de emoties en op de emotionele betekenis van de informatie voor die ander. Hij vergewist zich van correcte opname van informatie en vraagt naar een reactie. Indien van toepassing, vertaalt hij de informatie in termen van de context van de ander. Dat houdt in dat, als de arts een patiënt adviseert zijn leefstijl te veranderen, hij dat advies waar mogelijk inpast in de leefgewoonten van de patiënt.
 
Voorbeeld: Een internist adviseert een diabetespatiënt op vaste tijden wat te eten. Nu blijkt de patiënt taxichauffeur te zijn met onregelmatige werktijden. Eten tijdens het vervoer van klanten is onfatsoenlijk en niet toegestaan. De internist informeert zich over deze praktische problemen en gaat samen met de patiënt na hoe regelmatig eten ingepast kan worden in het werkschema van de patiënt.
 
Bij informatie aan verpleegkundigen over het patiëntenbeleid zal hij die informatie naar vermogen vertalen in termen van het verpleegkundig handelen.
 
Afstemming bij besluitvorming
 
De arts bevordert een proces van besluitvorming waarin zowel het perspectief van de ander als de competentie van de arts zelf tot hun recht komen, zodat het te nemen besluit een besluit van beiden wordt. Hij moedigt de patiënt aan tot weerwoord, concretiseert, expliciteert, onderhandelt en maakt zo nodig gebruik van metacommunicatie. Hij draagt er zorg voor dat aan de vereisten van de informed consent (instemming van de patiënt met voorgesteld vervolgonderzoek of behandeling op basis van volledige informatie) wordt voldaan. Bij interdisciplinaire besluitvorming geldt ook dat de arts bewaakt dat het perspectief van elke betrokkene serieus wordt genomen.
 
23.3.3 Omgaan met zichzelf
 
Reflectie op eigen gedrag en de onderliggende dynamiek ervan
 
De arts neemt afstand van het eigen gedrag om er kritisch naar te kijken. Hij gaat bij zichzelf na wat daarvan de onderliggende dynamiek is. Waarom heeft hij gehandeld zoals hij gehandeld heeft, welke motieven en emoties droegen daaraan bij en welke cognities inclusief waarden, normen, vooroordelen speelden mee, alsmede de persoonlijke ontwikkelingsgeschiedenis. Hij ontdekt sterke en minder sterke aspecten van het eigen gedragsrepertoire en zoekt naar een evenwicht tussen eigen belasting en belastbaarheid, al was het maar om een burn-out te voorkomen. De bereidheid om zo naar het eigen gedrag te kijken getuigt in wezen van een correcte professionele grondhouding.
 
Voorbeeld: Een arts stelt vast dat hij aan een vervolgconsult met een bepaalde patiënte steeds een nare nasmaak overhoudt en vraagt zich af wat daarin zijn eigen aandeel is. Hij constateert dat hij vóór dat consult al denkt: ‘O jee, hebben we haar weer. Zal wel weer hetzelfde liedje wezen’. Die voorspelling komt steeds weer uit, maar dat is wellicht ook te wijten aan het feit dat hij zo mat tegenover haar gaat zitten. Dat roept meteen de vraag op waarom hij er zo lusteloos bij zit. Nu hij er eens goed over nadenkt: het ontbreken van enige inbreng van haar kant slaat iemand zoals hij, die van aanpakken houdt, helemaal lam.’
 
Toetsing van zelfreflectie aan het oordeel van anderen
 
De arts staat niet alleen open voor feedback en kritiek van anderen op zijn gedrag, maar nodigt hen daar ook toe uit. Daarmee breekt hij met de solistische traditie van het beroep waarin het een onuitgesproken omgangsregel is om zich niet met de zaken van een collega te bemoeien. Hij vraagt collega’s juist om zich over zijn handelwijze uit te spreken. Ook stelt hij de bevindingen van de eigen reflectie ter discussie: in hoeverre vinden anderen dat hij zijn eigen beweegredenen en handelwijze correct heeft geanalyseerd? Hebben anderen een aanvullende of afwijkende visie op zijn gedrag? Wat houdt hij daar als aandachtspunten aan over?
 
Voorbeeld: De arts hierboven legt zijn probleem voor aan een collega, die hem zegt: ‘Zou het niet kunnen zijn dat jouw opstelling háár heeft lamgeslagen? Wat houdt je tegen om haar dat rechtstreeks te vragen?’
 
Implementatie van reflectie in gedragsverandering
 
Op geleide van de eigen reflectie en de visie van anderen gaat de arts alternatief gedrag ontwerpen en ermee experimenteren. Hij neemt geen gedrag van anderen over, maar zorgt ervoor dat dit alternatieve gedrag authentiek gedrag is, waar hij achter kan staan.
 
Voorbeeld: Dezelfde arts neemt zich voor het over een andere boeg te gooien. Het volgende consult opent hij als volgt: ‘Als ik zo eens terugkijk op onze ontmoetingen vind ik niet dat we veel opschieten. “Opschieten”, ik hoor het mezelf zeggen! Misschien ga ik te hard en wil ik te veel ineens. Ik zou samen met u eens willen kijken waaraan het zou kunnen liggen dat we niet veel verder komen.’ De patiënte blijkt door deze benadering aangenaam getroffen. Ze vertelt dat zij zich onder zijn bejegening in de eerdere consulten almaar kleiner en kleiner voelde. Ze merkte dat de arts er steeds meer uitgeblust bijzat en dacht: ‘Hij vindt dat er met mij niks te beginnen is.’
 
Feitelijk is dit sleutelen aan het eigen gedragsrepertoire een continue ontwikkeling: de arts experimenteert met alternatief gedrag en besluit steeds op basis van het resultaat dat gedrag te continueren, bij te stellen of om te buigen.
 
 
 
Bovenstaande rubricering omvat zeker niet alle denkbare manifestaties van professioneel gedrag. Het is de vraag of zo’n uitputtende lijst noodzakelijk of zelfs wenselijk is, vanwege de nu eenmaal sterk uiteenlopende problematiek waarmee de arts zich geconfronteerd ziet. Deze rubricering pretendeert dan ook niet een alomvattende indeling te zijn, maar veeleer een raamwerk hoe tegen professioneel gedrag aan te kijken: zij is eerder dynamisch dan volledig.
 
23.4 Conclusie
 
Professioneel gedrag raakt de kern van het vak, maar ook de kern van de persoon. Professioneel gedrag is dan ook niet simpelweg te leren door gedragsinstructie, maar veronderstelt een proces van jaren, waarin de aankomende arts een eigen, authentieke stijl ontwikkelt om zijn kennis en vaardigheden ten dienste te stellen van een goede gezondheidszorg. Los van toenemende kennis en vaardigheden wordt zo’n proces bevorderd door midden in het leven te staan, kritisch te luisteren naar zichzelf en onbevangen naar anderen.