Belang van universele factoren

[door Maarten Vos]
Uit onderzoek is gebleken dat een substantieel deel van de werkzaamheid van een psychotherapie kan worden toegeschreven aan universele factoren, factoren die gemeenschappelijk voorkomen in alle vormen van psychotherapie (Colijn e.a., 2009). Colijn e.a. geven als voorbeeld het Treatment of Depression Collaborative Research Program (TDCRP) . Uit dit onderzoek naar het effect van antidepressiva, cognitieve gedragstherapie en inter-persoonlijke therapie komt naar voren dat alle behandelingen effectief zijn bij milde tot matige depressies. Daarbij werden geen noemenswaardige effectverschillen gevonden. Tot deze behandelcategorieën behoorde echter ook een placeboconditie. Verklaring die wordt gegeven voor de effectiviteit van de placeboconditie, is dat de therapeut die de patiënt een pil meegeeft, een gesprek met de patiënt voert. Ook in andere onderzoeken zijn deze bevindingen opnieuw bevestigd. Het ontbreken van effectverschillen tussen duidelijk van elkaar verschillende behandelcondities geeft onderbouwing voor de aanname dat gemeenschappelijke factoren invloed hebben op het behandelresultaat (Colijn e.a., 2009).
Een en ander geeft onderbouwing voor de stelling dat het effect van een psychotherapeutische behandeling voor een substantieel deel afhankelijk is van non-specifieke, universele factoren. Wanneer de psychotherapeut hier geen rekening mee houdt tijdens zijn werk, maakt hij geen gebruik van middelen die een behandeleffect kunnen vergroten of bespoedigen. Colijn e.a. (2009) stellen dat psychotherapie een synthese is van relationele variabelen, procedurele interventies, beïnvloeding door de therapeut en de participatie van de patiënt. Daarmee leiden universele factoren gezamenlijk met de specifieke factoren tot een behandelresultaat. Het je bewust zijn van deze universele factoren en er iets mee kunnen aanvangen in een psychotherapie is daarmee minstens even belangrijk als het vaardig zijn in specifieke behandelmethodiek.