Hoe het allemaal begon

De volgende personen hebben hieraan meegewerkt: Els Blijd-Hoogewys, Esther-Holthausen, Selma van der Schuur, Ron Veenstra, Gerbrig Versteegen (eindredactie) Maarten Vos (illustrator), Fiona Willgeroth, en Lia van der Wal
 
1. Universele therapiefactoren
 
 
1.1 Wat is het belang van universele factoren in je werk?
[door Maarten Vos]
Uit onderzoek is gebleken dat een substantieel deel van de werkzaamheid van een psychotherapie kan worden toegeschreven aan universele factoren, factoren die gemeenschappelijk voorkomen in alle vormen van psychotherapie (Colijn e.a., 2009). Colijn e.a. geven als voorbeeld het Treatment of Depression Collaborative Research Program (TDCRP) . Uit dit onderzoek naar het effect van antidepressiva, cognitieve gedragstherapie en inter-persoonlijke therapie komt naar voren dat alle behandelingen effectief zijn bij milde tot matige depressies. Daarbij werden geen noemenswaardige effectverschillen gevonden. Tot deze behandelcategorieën behoorde echter ook een placeboconditie. Verklaring die wordt gegeven voor de effectiviteit van de placeboconditie, is dat de therapeut die de patiënt een pil meegeeft, een gesprek met de patiënt voert. Ook in andere onderzoeken zijn deze bevindingen opnieuw bevestigd. Het ontbreken van effectverschillen tussen duidelijk van elkaar verschillende behandelcondities geeft onderbouwing voor de aanname dat gemeenschappelijke factoren invloed hebben op het behandelresultaat (Colijn e.a., 2009).
Een en ander geeft onderbouwing voor de stelling dat het effect van een psychotherapeutische behandeling voor een substantieel deel afhankelijk is van non-specifieke, universele factoren. Wanneer de psychotherapeut hier geen rekening mee houdt tijdens zijn werk, maakt hij geen gebruik van middelen die een behandeleffect kunnen vergroten of bespoedigen. Colijn e.a. (2009) stellen dat psychotherapie een synthese is van relationele variabelen, procedurele interventies, beïnvloeding door de therapeut en de participatie van de patiënt. Daarmee leiden universele factoren gezamenlijk met de specifieke factoren tot een behandelresultaat. Het je bewust zijn van deze universele factoren en er iets mee kunnen aanvangen in een psychotherapie is daarmee minstens even belangrijk als het vaardig zijn in specifieke behandelmethodiek.
 
 
1.2 “Een goede therapeut ontwikkelt voor elke patiënt een nieuwe therapie”
[door Ron Veenstra]
Uit de literatuur blijkt dat de werkzaamheid van psychotherapie verklaard kan worden uit gemeenschappeklijke therapie/behandel factoren, die elke therapie in zich draagt, en de specifiek therapie/behandel factoren. Ook kan de werkzaamheid van psychotherapie verklaard worden door een combinatie van bovengenoemde factoren.
Frank (1991) noemt een viertalgenezende common factors’universele therapiefactoren: hoop, therapeutische relatie, een rationale en een ritueel. Deze factoren, die het skelet van elke behandeling vormen, kunnen worden aangevuld met behandelingsspecifiek factoren zoals het toepassen van interventies, procedures en/of handelingen van uit een denkkader die verbonden is met een bepaalde therapeutische school.
Aanwijzingen voor het belang van het ontwikkelen van een nieuwe therapie voor elke client vinden we ondermeer in een effectstudie van Lambert en Ogles (2004) bij de behandeling van cognitieve therapie bij depressies, Zij vonden twee universele factoren die belangrijk waren voor het effect van de behandeling. Zij troffen de volgende factoren aan: de therapeutische werkalliantie en de aansluiting bij de emotionele beleving van de client. Hiermee geven ze aan dat het voor het succes van de behandeling belangrijk is dat de behandeling afgesteld is op de uniciteit van de client zoals bijvoorbeeld de culturele en traditionele achtergrond van de client.
Ook komen Frank en Frank 1991 tot de conclusie dat de universele factoren een schooloverstijgende visie representeren op psychotherapie. Ze geven daarmee aan dat een therapie succesvol is als de therapeut het skelet van de universele factoren toepast. Het maakt dan niet zoveel meer uit van welke rationale de therapeut uitgaat, als het maar in een therapeutische relatie gaat en als de therapeut en de client maar geloven in de therapeutisch context. Hierbij zien we dus dat het belangrijk is dat de client een ‘op maat’ behandeling krijgt. Metaforisch gesproken kan men therapie zien als het aanmeten van een maatpak door een therapeut waarbij de cliënt mee help om het te passen en aangeeft hoe het pak zit.
Ook vinden we bewijs voor deze stelling op basis van samenstelling van onderzoeksoverzichten, middels een taart diagram in kaart gebracht door Nocross (2004). Hierin laat hij zien dat de percentages succesresultaat van behandelingen respectievelijk 45 procent onverklaarde variantie bedraagt en dat 25 procent toe te schrijven is aan patiënt /cliënt factoren. Daarnaast komt uit de taartdiagram naar voren dat 10 procent van het succes te verklaren is vanuit de therapeutische relatie, 8 % is te verklaren door de behandelmethode en 7% is voor rekening van de psychotherapeut en uiteindelijk is 5% te verklaren uit een interactie uit bovengenoemde therapiefactoren. Rekening houdend met bovengenoemde percentages is het goed te begrijpen dat succesvolle psychotherapie voor een groot deel afhankelijk is van de cliënt, therapeut factoren en diens samenwerking. Men moet wel elkaars taal spreken om tot een samenwerkingsmodel te kunnen komen. Uiteraard is psychotherapie een totaal van specifieke, universele therapie factoren in combinatie, en in interactie met cliënt en therapeut factoren.
 
 
1.3 Universele factoren zijn cultuurgebonden
[door Gerbrig Versteegen]
Het gaat om factoren waar van op dit moment gedacht wordt dat die universeel zijn voor alle vormen van psychotherapie, misschien wel voor alle psychologische geneeswijzen (Colijn e.a., 2009). Bovendien zijn er aanwijzingen dat deze universele factoren ook in de medische context een werkzame rol spelen. In een onderzoek van Gracely e.a (2000) werd aangetoond dat thoraxchirurgen die een korte training kregen in communicatie vaardigheden significant betere resultaten behaalden na een bypass procedure. In deze training was m.n. aandacht voor de relatie tussen arts en patiënt.
De universele factoren zoals geformuleerd door Jerome Frank in 1961 bestaan uit 4 gemeenschappelijke elementen die leiden tot verandering: a. Intense emotionele band met de genezer; b. Genezer is door gemeenschap gesanctioneerd persoon in een therapeutische context; c. Geloofwaardige rationale voor het ontstaan van de klachten (geloofwaardig voor de client en genezer) en d. Ceremonie/ritueel voortvloeiend uit c) die leidt tot opheffen van ontreddering. Universele factoren geformuleerd zoals hierboven zijn niet cultuurgebonden, de specifieke invulling echter wel. “De vier elementen vormen samen een algemeen skelet van psychologische genezing of “mental healing”, dat vervolgens kan worden aangevuld met vlees en bloed vanuit de cultuur waarbinnen de genezing plaatsvindt” (Colijn e.a. 2009). Telkens opnieuw dezelfde elementen op een andere manier vormgegeven.
 
 
1.4 Meestertherapeuten geloven in hun eigen therapie
[door Fiona Willgeroth]
Zoals hierboven beschreven, wordt het geven van een rationale -een logische verklaring voor de klachten van de cliënt- als een van de universele therapiefactoren gezien (Frank en Frank, 1992). Kort gezegd is de redenering dat een cliënt gedemoraliseerd is geraakt en geen uitweg meer ziet. Een logische verklaring biedt aanknopingspunten voor behandeling en biedt daarmee hoop op genezing. Ook uit een overzichtsartikel van Lambert (1992) blijkt dat een gedeelte van het psychotherapie effect gestoeld is op de geloofwaardigheid van de psychotherapie, de verwachting die bij de cliënt wordt gewekt. Het lijkt aannemelijk dat een therapeut en de therapie geloofwaardiger worden naarmate de therapeut er zelf meer in gelooft.
 
 
 
 
 
 
 
Inderdaad vinden Shapiro en Shapiro (1997) dat universele therapiefactoren (door hen aangeduid als 'placebo-effecten') een grotere kans van slagen hebben wanneer (onder andere) de behandelaar gelooft in het 'middel'.
            Anderzijds draagt een sterk geloof in de effectiviteit van een specifieke behandeling het risico in zich van eenzijdigheid. Dit kan tot gevolg hebben dat wezenlijke processen in de psychotherapie, die geen belangrijke rol spelen in de eigen richting, gebagatelliseerd worden (Trijsburg, 2003). Zoals het geval lijkt in het volgende fragment:
http://www.youtube.com/watch?v=B94AziI04lk
Mogelijk ook is niet zozeer het geloof in de eigen therapie van belang, als wel het geloof in de therapeutische alliantie. Dit is een van de eigenschappen die gevonden werd in een onderzoek naar kenmerkende eigenschappen van meestertherapeuten (Jennings en Skovholt, 1999). Naast geloof in de therapeutische alliantie werden de volgende eigenschappen genoemd: leergierigheid; gebruik maken van opgebouwde ervaring; cognitieve complexiteit en ambiguiteit waarderen; emotioneel ontvankelijk zijn; geestelijk gezond en volwassen zijn en aandacht besteden aan het eigen emotionele welzijn; weten hoe de eigen emotionele gezondheid het werk beïnvloedt; over sterke relationele vaardigheden beschikken en expert zijn in het toepassen van uitzonderlijke relationele vaardigheden in de therapie. Als deze therapeut het er levend van afbrengt, zou hij, lijkt me tot deze categorie behoren.
 
 
 
Weer een ander gezichtspunt wordt verkregen vanuit onderzoeken naar placebo effecten in de medische sector. Niet-werkzame pillen of operaties leiden geregeld toch tot positieve resultaten. Een voorbeeld is een snee in de borsthuid als alternatief voor een bypassoperatie, welke tot verbeteringen leidt in subjectieve hartklachten, maar ook op objectieve parameters zoals het elektrocardiogram (Milders, 2001). Dit geeft een sterke relativering van het belang van het geloof van de therapeut in de behandeling.
 
 
1.5 Evidence-based werken is goed voor de ontwikkeling van de psychotherapie
[Conclusie groep, na lange discussie]
 
 
 
1.6 Therapie versus ceremoniële rituelen
[door Els Blijd-Hoogewys]
Colmant and Merta (1999) explored the Navajo sweat lodge ceremony as a culturally relevant and therapeutic approach to group therapy. They compared the sweat lodge ceremony used at a residential treatment center for Navajo males aged 6-15 years old with disruptive behavior disorders, to modern group work with Yalom’s therapeutic factors. They explained that the various ceremonial rituals encompassed Yalom's therapeutic factors.* Patients and therapists experienced all factors throughout various parts of the ceremony. The researchers consider use of the ceremony with Native Americans and non-Native Americans a viable treatment option and recommend future research.
 
Yalom's therapeutic factors*:
1.      Universality - feeling of having problems similar to others, not alone
2.      Altruism - helping and supporting others
3.      Instillation of hope - encouragement that recovery is possible
4.      Guidance - nurturing support & assistance
5.      Imparting information - teaching about problem and recovery
6.      Developing social skills - learning new ways to talk about feelings, observations and concerns
7.      Interpersonal learning - finding out about themselves & others from the group
8.      Cohesion - feeling of belonging to the group, valuing the group
9.      Catharsis – release of emotional tension
10. Existential factors – life & death are realities
11. Imitative behavior – modeling another’s manners & recovery skills
12. Corrective recapitulation of family of origin issues – identifying & changing the dysfunctional patterns or roles one played in primary family
13. Altruism - helping and supporting others
14. Instillation of hope - encouragement that recovery is possible
15. Guidance - nurturing support & assistance
16. Imparting information - teaching about problem and recovery
17. Developing social skills - learning new ways to talk about feelings, observations and concerns
18. Interpersonal learning - finding out about themselves & others from the group
19. Cohesion - feeling of belonging to the group, valuing the group
20. Catharsis – release of emotional tension
21. Existential factors – life & death are realities
22. Imitative behavior – modeling another’s manners & recovery skills
23. Corrective recapitulation of family of origin issues – identifying & changing the dysfunctional patterns or roles one played in primary family
 
 
1.7 Psychotherapie versus religieuze opwekkingscultussen
[door Els Blijd-Hoogewys]
Alle gevestigde vormen van psychotherapie zijn ongeveer even goed en verdienen daarom een prijs (Rozenzweig, 2002). Of zoals Dodo zei in het verhaal van ´Alice in wonderland´: “Everyone has won, and all must have prizes”. Maar niet alleen psychotherapieën delen gemeenschappelijke factoren met elkaar, ook religieuze opwekkingscultussen hebben factoren gemeen met therapie, zoals Frank en Frank reeds in 1961 beschreven. Deze factoren hebben vooral te maken met de structuur / het patroon van de behandeling oftewel de genezing. Er is daarbij sprake van een relatie tussen genezer en patiënt, er is een rationale die een logische verklaring geeft voor de klachten van de patiënt, wat hoop biedt en op grond waarvan een aantal vastgestelde procedures of rituelen uitgevoerd wordt in een daartoe voorgeschreven genezende context of setting (zie ook Colijn, Snijders en Trijsburg, in druk).
 
 
 
 
Dit zien we ook terug bij Winti, een traditionele creools-Surinaamse natuureligie.
Winti zijn alle bovennatuurlijke wezens die door Anana (God), de schepper van het universum, zijn geschapen. De Winti zijn met de Afrikaanse slaven tijdens de transatlantische slavernij meegereisd naar Suriname. Ze worden ook wel Yeye of Konfo genoemd. Winti betekend letterlijk wind, iets wat ontastbaar  en onzichtbaar is, en zich binnen een mum van tijd over grote afstanden kan verplaatsen. Alle Winti bestaan uit goedaardige aspecten (bun-sey) en boosaardige (ogri-sey). De winti zijn (deels) erfelijk. De Winti waken net als de vooroudergeesten over alle familieleden uit een bepaalde stamboom (bere), deze eren en brengen hen offers als dank. Als men echter de spirituele regels en wetten overtreedt kan dit tot vergelding door de Winti leiden. Men kan tot spirituele verzoening en balans komen door het nemen van bepaalde rituele (kruiden) baden en het plegen van bepaalde rituele handelingen.
       Traditioneel wordt Winti ingezet voor positieve en goede dingen. Surinamers zien het als een kracht die de slaven gebruikten om met spiritualiteit krachtiger te worden en meer zelfbewust te zijn. Eigenlijk als hulp om te overleven.
       Het belijden van deze godsdienst wordt tot uiting gebracht door middel van zang, dans, muziek en rituele handelingen. Bij de beleving van deze godsdienst worden mensen in bezit genomen door goden, hierbij raakt het bewustzijn tijdelijk verlaagd. Degene die in bezit genomen wordt door een van de goden kan zich vaak niet herinneren wat hij allemaal gezegd of gedaan heeft.
Het belangrijkste binnen de Winti-kultus is de "Kra". Je kra is je eigen ik, je eigen geest, die moet je goed verzorgen en zuiver houden. Veel Winti-rituelen zijn eigenlijk ik-versterkers. Het geeft zelfvertrouwen. Je kunt de Kra vergelijken met de eigenaar van een huis. Niemand mag zonder zijn toestemming zijn huis betreden. Als dat toch gebeurd zal hij zich met hand en tand verzetten. De Kra moet daarom sterk zijn. Is dit niet het geval, dan moet hij gevoed worden door middel van een "Kratrafra" (rituele maaltijd).
             De Bonuman is degene die over de gave beschikt om te bemiddelen tussen de goden, Geesten en de mens. Een andere naam is "Obiaman" of "Lukuman" of medicijnman. Obia is een aanduiding voor een bepaalde soort Winti die het werk uitvoert. Bonuman betekent genezer en Lukuman betekent ziener.
De Wisiman is iemand die kwaad doet. Hij leent zich vaak uit om tegen betaling iemand  in opdracht van een ander ziek te maken of zodanig te beïnvloeden dat hij ziek wordt of dat hij zelf op de een of andere manier dood gaat. Je wordt Wisiman door dat je een kwade geest erft, maar er zijn ook mensen die z'n kwade geest opzoeken om hem te gebruiken tegen andere mensen of om dingen die voor hem onmogelijk zijn toch te verwezenlijken. Winti is daardoor ook een verzamelnaam geworden van ziekten, veroorzaakt door goden of geesten, of door boze magie.
 
Binnen de Winti kunnen er ook (psychische) ziektes geclassificeerd worden. Volgens Wooding (1972) ziet het Winti-clasificatie model er als volgt uit:
-          Etherische ziekten; ziekten veroorzaakt door goden of geesten, zonder tussenkomst van iemand die zwarte magie heeft bedreven. Dit kan ook een winti zijn die men van zijn voorouders heeft geërfd en welke ziekten veroorzaakt.
-          Magische ziekten; ziekten veroorzaakt door zwarte of boze magie. Met zwarte magie - in het Sranan, de taal der Creolen, genoemd 'wisi' - kan men een tegenstander met behulp van boze geesten (een slechte jorka of een Apuku) ziek maken.
 
Bij de etherische ziekten zijn er altijd diverse bovennatuurlijke wezens in het spel waardoor er
ook diverse therapieën moeten worden toegepast. Daarbij moeten alle goden en voorouder geesten gunstig gestemd worden. Het is ook noodzakelijk dat de familie van de cliënten betrokken worden bij de rituelen.
Bij de magische ziekten, kan worden volstaan met een enkelvoudige behandeling waarbij alleen de cliënten worden betrokken. Daarbij zijn drie vragen (naar de oorzaak van de ziekte) van belang:
-          Wie (welke god) heeft de ziekte veroorzaakt?
-          Hoe, met welke middelen, welke techniek (de goden nemen de cliënt in bezit en roven
zijn ziel)?
-          Via welk proces/waarom is juist deze cliënt ziek geworden (zijn voorouder geest
beschermde hem niet meer)?
 
De Bonuman kan mensen genezen met rituele handelingen. Het instrumentarium van de Bonuman omvat de volgende onderling samenhangende elementen:
-          Het woord
-          De wassing
-          Magische dranken
-          Rituele maaltijden
-          Dansrituelen
-          Sieraden
Na de genezing stemt men de goden gunstig met een dansritueel, een 'winti-pre'.
 
Bovenstaand stuk is gebaseerd op informatie gevonden op het internet. Voor bijkomende informatie, zie:
http://www.suriname.nu/201cult/winti01.html
http://www.mikadonet.nl/f/winti.pdf
www.buku.nl/winti.html
 
 
Literatuur
Colijn S, Snijders H en Trijsburg W. Universele therapiefactoren. Uit: Leerboek Psychotherapie (voorpublicatie) 2009.
Frank, J.D. & Frank, J.B. (1991). Persuasion and healing: a comparative study of Psychotherapie. Baltimore: The Johns Hopkins University Press.
Gracely R. Charisma and the art of healing: can non-specific factors be enough? In: Devor M, Rowbotham MC, Weisenfeld-Hallin Z, eds. Proceedings of the 9th World Congress on Pain, 2000: 1045-68.
Lambert, M.J. (1992). Psychotherapy outcome research: implications for integrative and eclectic therapists. In: J.C. Norcross & M.R. Goldfried (red), Handbook of psychotherapy Integration (pp 94-129).
Lambert, M.J., & Ogles, B.M. (2004). The efficacy of Psychotherapy. In M.J. Lambert (red.), Bergin and Garfield’s handbook of Psychotherapy and behavior change (5th ed.) (pp. 149-194). New York: John Wiley & Sons.
Milders, F. (2001). Placebo: een fascinerend en irritant verschijnsel. Directieve Therapie, 21 (323-334).
Norcross, J.C. (2004). Relational responsivity. Presentation at the Amsterdam SEPI-conference.
Shapiro, A.K. & Shapiro, E. (1997). The powerful Placebo. From ancient priest to modern physician. London: The Johns Hopkins University Press.
Trijsburg, R.W. (2003). Taxonomie van therapeutische factoren en interventies. Een integratieve visie. In R.W. Trijsburg, S. Colijn, E. Collumbien & G. Lietaer (red.),
Handboek integratieve psychotherapie. (pp. I.4.1-42). Utrecht: De Tijdstroom.