Universele factoren (Drenthe)
In de meeste leerboeken over psychotherapie worden de unieke eigenschappen van de verschillende therapierichtingen beschreven (de specifieke factoren, zoals exposure, overdrachtrelatie, etc.). Al decennialang proberen de afzonderlijke referentiekaders elkaar de loef af te steken, met als inzet de superioriteit van de ene psychotherapierichtingen t.o.v. de andere. Dit terwijl uit verschillend onderzoek, soms al meer dan 50 jaar oud , naar voren komt dat het succespercentage van alle psychotherapierichtingen ongeacht de verschillende aanpak ongeveer even groot is. Tevens komt uit dit onderzoek naar voren dat de verschillende psychotherapierichtingen naast verschillen ook een heleboel overeenkomsten hebben, die voor een belangrijke deel het succes van psychotherapie bepalen. De factoren die alle psychotherapierichtingen gemeen hebben worden universele factoren of a-specifieke factoren genoemd. Er wordt zelfs gesteld dat dit ook klopt voor alle vormen van psychotherapie, dus niet alleen voor de ‘westerse’.
- het 4R-model Frank & Frank (1961; 1992)
- het Cliënt, Therapeut & Interactie-model (Lambert en Ogles (2004)
- het sequentiele model (Lambert en Ogles, 2004)
- het statistisch model (Norcross, 2004)