Werkzame factoren

 Wat zijn de werkzame factoren van psychotherapie?

 
Al decennia lang is er tussen de verschillende stromingen van psychotherapie strijd gaande over welke stroming van de psychotherapie ‘ het beste’ of het meest effectief is. In de praktijk wordt er in teamvergaderingen soms lang gediscussieerd waarom een patiënt juist gebaat is bij een psychoanalyse, een cognitieve gedragstherapie of juist een clientgerichte benadering. Onderling kan de discussie erg oplaaien. Wie heeft er gelijk?
 
Vijftig jaar onderzoek toont aan dat psychotherapie een duurzaam effect heeft dat in zekere mate herstel of placebo-effecten in betekenisvolle mate overtreft (Lambert & Ogles, 2004). Maar welke factoren verklaren deze effecten? Zijn de verschillende theorieën en bijbehorende interventies van cruciaal belang, of is het juist de gemeenschappelijkheid van de stromingen, de zogeheten universele factoren, die het verschil uitmaken?
Hoewel voorheen veel gesproken werd over de verschillen tussen de diverse stromingen ontstond er in de jaren tachtig en negentig meer discussie over het belang van universele factoren. Volgens Frank (1992) staat de inhoud van de ‘ mental healing’ niet centraal maar juist de structuur ervan. Hij stelde dat waar iemand ter wereld ook behandeling krijgt deze overal eenzelfde patroon zal volgen. Frank spreekt over 4 universele factoren die naar genezing leiden: Rituelen (procedures), Rationale (verklaring klachten), Ruimte (setting, context) en de Relatie (tussen genezer en patiënt). De reden dat deze factoren effectief zijn verklaard hij door de ‘ demoralisatiehypothese’. De reden om hulp te zoeken is niet zozeer het hebben van klachten als wel dat men door die klachten gedemoraliseerd is. De genezer of therapeut biedt de patiënt weer hoop hetgeen tot genezing kan leiden. Lambert en Ogles (2004) noemen drie categorieën van elementen van psychotherapieën: het krijgen van steun, het leren van nieuwe dingen en het omzetten in nieuw gedrag. Deze drie categorieën zouden elkaar opvolgen; steun gaat vooraf aan emotioneel en cognitieve veranderingen welke weer leiden tot gedragsverandering. Lambert (1992) bracht een overzicht uit met de resultaten van decennia onderzoek naar universele factoren. Hierin werd duidelijk dat verandering buiten de therapie (zoals sociale steun en ik-sterkte) voor 40% bijdraagt aan het herstel van een patiënt. De specifieke technieken en interventies verklaren 15 % van het herstel. Het placebo-effect verklaart 15 % en 30% van het therapieresultaat valt toe te schrijven aan de universele factoren. De bevindingen van Lambert werden echter sterk bekritiseerd vanwege zijn onduidelijke methode van aggregatie van onderzoeksresultaten. Norcross (2004) stelde daarop een vergelijkbaar taartdiagram samen op basis van onderzoeksresultaten en schatte de door elke categorie factoren verklaarde variantie van het behandelresultaat.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 


 

Figuur 1. Percentage verklaarde variantie van outcome van psychotherapie.
 
In het taartdiagram is te zien dat 45% toe te schrijven is aan onbekende factoren die van invloed zijn op het behandelresultaat. 25% Valt toe te schrijven aan patiënt kenmerken, zoals ik- sterkte. De therapeutische relatie verklaart 10 % en de behandelmethode verklaart maar 8 % van het resultaat. Zo’n 7 % is gerelateerd aan eigenschappen van de therapeut en 5 % wordt verklaard door de interactie tussen alle genoemde factoren.
 
Conclusie
Uit bovenstaande komt de beperkte invloed van een specifieke psychotherapeutische methode en technieken naar voren. De universele factoren blijken juist van groot belang. Wellicht zouden we hieruit moeten concluderen dat we ons in de praktijk minder zouden moeten discussiëren over welke psychotherapeutische stroming het beste resultaat geeft, maar ons moeten richten op de eigenschappen van patiënt, de therapeut en de ‘ match’ tussen hen beiden.
 
Vragen
-          In het taartdiagram van Norcross is zichtbaar dat 45 % van het effect van psychotherapie is toe te schrijven aan ‘ onverklaarbare factoren’. Welke factoren zouden hier wellicht onder kunnen vallen? Noem er minimaal 3 en licht dit toe.
-          Noem 2 factoren die het doen van onderzoek naar universele factoren versus specifieke factoren in de psychotherapie bemoeilijken en licht dit toe.
-          Lambert en Ogles onderscheiden 3 sequentiële categorieën in verandering. Noem van elke categorie 4 factoren.
 
 
Literatuur
Colijn, S., Snijders en Trijsburg, W. Universele therapiefactoren. Leerboek Psychotherapie (voorpublicatie).
Frank, J.D., & Frank J.B. (1991). Persuasion and healing: a comparative study of
         Psychotherapy.
Baltimore: The Johns Hopkins University Press.
Lambert, M.J. (1992). Psychotherapy outcome research: implications for integrative and eclectic therapists. In J.C. Norcross & M.R. Goldfried (red.), Handbook of psychotherapy Integration (pp. 94-129). New York: Basic Books.
Lambert, M.J., & Ogles, B.M. (2004). The efficacy of Psychotherapy. In M.J. Lambert
        (red.), Bergin and Garfield’s Handbook of Psychotherapy and behavior change
         (5th ed.) ( pp. 149-194). New York: John Wiley & Soms.
Norcross, J.C. (2004). Relational responsivity. Presentation at the Amsterdam SEPI-conference.