1. Universele therapiefactoren

 

 
 

 
 

 
 
 
In de meeste leerboeken over psychotherapie worden de unieke eigenschappen van de verschillende therapierichtingen beschreven (de specifieke factoren, zoals exposure, overdrachtrelatie, etc.). Al decennialang proberen de afzonderlijke referentiekaders elkaar de loef af te steken, met als inzet de superioriteit van de ene psychotherapierichtingen t.o.v. de andere. Dit terwijl uit verschillend onderzoek, soms al meer dan 50 jaar oud , naar voren komt dat het succespercentage van alle psychotherapierichtingen ongeacht de verschillende aanpak ongeveer even groot is. Tevens komt uit dit onderzoek naar voren dat de verschillende psychotherapierichtingen naast verschillen ook een heleboel overeenkomsten hebben, die voor een belangrijke deel het succes van psychotherapie bepalen.
Illustratie: videofragement C. Rogers over wat hij belangrijk vindt in therapie (klik hier om het fragment te starten)

De factoren die alle psychotherapierichtingen gemeen hebben worden universele factoren of a-specifieke factoren genoemd. Er wordt zelfs gesteld dat dit ook klopt voor alle vormen van psychotherapie, dus niet alleen voor de ‘westerse’.
Welke universele factoren van (psycho-) therapie zijn er nu te onderscheiden? In elke van de volgende 4 modellen worden verschillende universele factoren belicht.
Model 1 (Frank& Frank, 1961, 1992) onderscheidt 4 factoren die alle vormen van therapie (dus niet alleen psychotherapie) gemeen zouden hebben:
1 relatie: er is sprake van een relatie tussen een cliënt en professionele therapeut (met opleiding en status)
2 rationale: er is sprake van een verklaring voor de klachten waarin (vooral) de cliënt en (in mindere mate) de therapeut geloven
3 ritueel: de cliënt stemt in met de therapeut om bepaalde handelingen te verrichten om de klachten te verhelpen
4 ruimte: de behandeling vindt in een bepaalde (genezende) context of setting plaats
N.B. Het doel van rationale en ritueel zijn:
1.    bestrijden van de demoralisatie
2.    versterken van de therapeutische relatie
3.    bevorderen en handhaven van de verwachting geholpen te worden
4.    aanbieden van nieuwe leerervaringen
5.    opwekken van emoties als middel tot verandering
6.    bevorderen van belevingen van beheersing of competentie
7.    aanbieden van oefenmogelijkheden
8.    evt. verontschuldigd worden voor het ontstaan en voortbestaan van de klachten.

Model 2 (Lambert en Ogles, 2004) beschrijft de factoren die een rol spelen bij de cliënt, therapeut en hun interactie:
1 Cliënt: motivatie, vertrouwen, idealisering en steun uit de omgeving;
2 Therapeut: suggestie, warmte, empathie, betrokkenheid, directiviteit, expertstatus;
3 Therapeutische relatie: contact, interactie, relatie, overeenstemming, contract en afspraken.
Model 3 (Lambert en Ogles, 2004) beschrijft wat er in een psychotherapie sequentieel plaats vindt:
1 Steun door de Rogeriaanse therapeutische houding (warm, empathisch, accepterend) is de cliënt minder gespannen en gerustgesteld;
2 Leren: disfunctionele denkpatronen en emoties veranderen door o.a. exposure, inzicht, corrigerende emotionele ervaringen (dit is dus deels leertheoretisch);
3 Gedragsverandering: disfunctionele gedragspatronen veranderen door b.v. oefenen, gedragsregulatie, cognitieve beheersing (dit is ook deels leertheoretisch).
Model 4: Norcross (2004) heeft onderzoek gedaan naar de verklaarde variantie van de verschillende therapiefactoren. Omdat er veel kritiek was op eerder onderzoek en dit onderzoek blijkbaar het meest betrouwbaar is, noem ik alleen bij dit onderzoek de cijfers.

 

Factor
verklaarde variantie in %

 
Onbekende factoren (waaronder placebo?)
45
Patiënt factoren (b.v. ik-sterkte)
25
*Therapeutische relatie
10
*Behandelmethode
8
*Therapeut factoren (b.v. vaardigheid, geloofwaardigheid, enthousiasme)
7
Interactie van de therapiefactoren*
5


 
Samenvatting: Op 70% van het succes van de therapie heeft een therapeut geen invloed, op 30% wel of gedeeltelijk. Psychotherapie is dus meer dan de som der delen. “Effectieve psychotherapie is duidelijk meer dan een stelsel van technische procedures, maar omvat ook meer dan een warme ondersteunende relatie.” (Colijn, S., Snijders, H. en Trijsburg, W., 2009). Bij alle vormen van psychotherapie spelen universele factoren een belangrijkere rol bij het behandelsucces dan de specifieke methode.
 
* Belangrijke noot: De bovenstaande tekst is gebaseerd op hoofdstuk 13 van het ‘Leerboek Psychotherapie’, dat binnenkort gepubliceerd zal worden (Colijn, S., Snijders, H. en Trijsburg, W., 2009) én een kort college van dr. J. Keijser, gehouden in april 2009 in Groningen (NL) in het kader van een psychotherapieopleiding. In het hoofdstuk worden verschillende auteurs geciteerd. Voor de leesbaarheid en omdat ik niet de indruk wil wekken de originele teksten zelf gelezen te hebben, zijn met uitzondering van de modellen de namen van de onderzoekers weggelaten. Een verdere reden om de oorspronkelijke auteurs weg te laten is dat er blijkbaar op alle onderzoeken kritiek was omdat begrippen verschillend of onduidelijk gebruikt worden. Bij het lezen van het gebruikte hoofdstuk wordt mij niet duidelijk of bij therapiesucces/resultaat klachtenreductie bedoeld wordt of dat het gaat om vermindering van de demoralisatie (omdat men bepaalde activiteiten niet meer kan uitvoeren); dit laatste is blijkbaar de voornaamste reden om hulp te zoeken bij een psychotherapeut en niet de aanwezigheid van klachten. Verder is mij onduidelijk of er bij deze onderzoeken ook rekening gehouden is met de duur van een therapie.
 
 
Einde stuk  Ammann* en van der Stam