Functieleer in actie

Functieleer bestudeert, voortbouwend op de principes van neuro- en biologische psychologie, de algemeen menselijke mogelijkheden of functies, zoals die zijn verankerd in de psychologische structuur van de mens. 
 
Hoe doe ik dat?
 
U bent bekend met het begrip psychische functies;
 zijn de functies van de menselijke geest, oftewel al die dingen die we dank zij onze geest kunnen. Wat we dank zij onze geest kunnen zijn dingen als:
- waarnemen
- iets opslaan, bewaren en weer terug kunnen halen uit het geheugen
- ons oriënteren
- denken
- gemotiveerd zijn (iets willen)
- gevoelens ervaren
- taal gebruiken
- problemen oplossen (dank zij onze intelligentie)
- ons van iets bewust zijn (dank zij het bewustzijn).
 
U kunt voorbeelden plaatsen 
4.2 Een experiment als voorbeeld
 
De functieleer houdt zich dus onder andere bezig met het onderzoeken van de motivatie van mensen. Wat drijft iemand om te doen wat hij doet of juist niet te doen wat hij niet doet? Een van de aandachtsgebieden binnen het motivatie-onderzoek is dat van het onderzoek naar de achtergronden van eetgedrag. Het is bekend dat in onze welvaartsmaatschappij veel mensen te kampen hebben met het probleem dat zij minder slank zijn dan zij zouden willen zijn. Het valt ook niet mee om in onze consumptiemaatschappij te voldoen aan het ideaalbeeld dat door broodmagere modellen in de modebladen uitgedragen wordt. (Overigens wordt momenteel een discussie gevoerd over de vraag of het wel terecht is om dergelijke anorectische modellen als ideaalbeeld voor te schotelen.)
Dit heeft ertoe geleid dat er in onze maatschappij zogenaamde `ingetoomde' eters bestaan, mensen die proberen hun voedselinname te beperken. Zij doen dit door zich voor te nemen af te gaan vallen, door diëten te volgen, laagcalorische producten te kopen, enzovoort. In een experiment (Herman & Mack, 1975) werd het eetgedrag van een groep `ingetoomde' eters vergeleken met het eetgedrag van een groep `normale' eters, mensen die niet bezig waren om hun voedselinname te beperken om af te vallen (afb. 4.1).
 
[afb. 4.1] = afb. 4.4 niv. 4
 
Het experiment zat als volgt in elkaar: om te beginnen werd aan de proefpersonen verteld dat het hier om een smaaktest ging. Zoals gezegd waren er twee groepen proefpersonen, de `ingetoomde' en de `normale' eters. Uit beide groepen kregen sommige proefpersonen nul, andere proefpersonen één en weer andere proefpersonen twee milkshakes te drinken. Hierna moesten alle proefpersonen een bepaald soort ijs proeven (zogenaamd om de smaak te beoordelen). Van dit ijs was voor iedere proefpersoon een onbeperkte hoeveelheid beschikbaar.
Waar het bij dit experiment in werkelijkheid om ging was te weten te komen hoeveel ijs de verschillende proefpersonen opaten. Dit leidde tot verrassende resultaten. Je zou namelijk op grond van je gezonde verstand verwachten dat de mensen die op hun lijn proberen te letten (de `ingetoomde' eters) het minst van het ijs aten, en dat dit zeker zou gelden voor de ingetoomde eters die al een of zelfs al twee milkshakes op hadden.
Het tegenovergestelde bleek echter het geval te zijn. Bij de `normale' eters zie je het patroon dat je zou verwachten: hoe meer milkshakes ze al gehad hadden des te minder ze van het ijs aten. Dit zou je logisch of 'normaal' eetgedrag kunnen noemen. Hoe meer de `normale' eters al verzadigd waren door de milkshakes, hoe minder ijs ze nog namen. De `normale' eters lieten zich dus leiden door de vraag hoe groot de behoefte aan voedsel was (dus door hoeveel `trek' ze nog hadden). Bij de `ingetoomde' eters was het tegenovergestelde beeld te zien: hoe meer milkshakes ze al op hadden des te meer ijs ze aten.
Dit op het eerste gezicht onverwachte resultaat wordt als volgt verklaard: het laten consumeren van milkshakes door de `ingetoomde' eters ondergraaft hun zichzelf opgelegde beperking wat betreft het innemen van voedsel en leidt tot een ineenstorting van hun motivatie op dit punt. Het feit dat ze zich niet meer geremd voelden om veel ijs te eten kan met de volgende gedachtegang verklaard worden: "Ik heb me niet aan mijn goede voornemens om te proberen af te vallen gehouden omdat dat niet anders kon, want ik moest in het kader van het experiment de milkshakes opdrinken. Deze dag kan ik dus wat betreft het lijnen wel vergeten. Maar als ik deze dag toch wel kan vergeten, dan kan ik me ook wel een extra hapje gunnen. Morgen ga ik dan wel weer honger lijden."
Dat hierbij het drinken van de milkshakes de motivatie-ondermijnende factor is, blijkt ook uit het feit dat de `ingetoomde' eters die niet van tevoren een milkshake hoefden te drinken aanzienlijk minder ijs aten dan de `normale' eters die geen milkshake gehad hadden. Hen lukte het dus wel zich aan hun goede voornemens te houden.
 
Het hier beschreven effect wordt in de Amerikaanse literatuur wel het `what-the-hell' diet busting effect genoemd, voor velen van ons waarschijnlijk wel herkenbaar, of het nu op het gebied van eten is of op een ander gebied.
Door het doen van functiepsychologisch onderzoek, in dit geval op het gebied van de motivatie, probeert men beter te begrijpen waarom mensen doen zoals ze doen. Met behulp van dit begrip zullen we beter in staat zijn om mensen te begeleiden, zoals in dit geval bijvoorbeeld bij het volhouden van een dieet dat hen in verband met hun gezondheidstoestand is voorgeschreven.
 
4.3 Psychische functies: een overzicht
 
Aan het eind van paragraaf 4.1 is een heel rijtje voorbeelden van psychische functies genoemd. In deze paragraaf gaan we deze psychische functies een voor een wat nader bekijken. 
Van alle psychische functies wordt een definitie gegeven. Overigens hebben we allemaal ervaring met deze psychische functies. Meestal verlopen de processen, die bij de verschillende psychische functies horen, ongestoord, maar af en toe hapert de motor even en worden we ons bewust van kleine verstoringen die zich in deze psychische processen kunnen voordoen. We zullen voor iedere psychische functie die hierboven genoemd is minstens één voorbeeld van zo'n verstoring bekijken.
 
Waarneming
Waarnemen is door middel van je zintuigen informatie opdoen. Anders gezegd: waarnemen is het opnemen en verwerken van de prikkels die via de zintuigen op ons afkomen. De vijf menselijke zintuigen zijn: het horen, zien, ruiken, proeven en voelen (voelen in de betekenis van tastzin). Bij het waarnemen van de prikkels die op ons afkomen maken we altijd een selectie uit die prikkels: het is onmogelijk om alle prikkels die op je afkomen door te laten dringen tot je bewustzijn. Je zou dan overspoeld raken door voor het grootste deel nutteloze informatie.
Voorbeeld van een kleine verstoring in de waarneming:
Je hebt een werkstuk geschreven en één van de eisen die de docent aan het werkstuk stelt is dat het taalgebruik correct is. Je leest het werkstuk als het af is dus wel twee keer na op taal- en typefouten. Je levert het werkstuk in, in de overtuiging dat je alle fouten eruit hebt gehaald. Als je het terugkrijgt blijken er toch nog twee typefouten in gestaan te hebben. Al heb je er nog zo zorgvuldig naar gekeken; je hebt ze over het hoofd gezien. Een kleine verstoring in je waarnemingsfunctie dus.
Zo is er ook sprake van een vertekende waarneming als je verliefd bent. Zolang je verliefd bent is degene op wie je verliefd bent mooi en lief en geweldig. Als de liefde wat bekoeld is, vraag je je soms af hoe je op zo'n engerd hebt kunnen vallen.
 
Geheugen
Ons geheugen zorgt ervoor dat we informatie kunnen inprenten, bewaren en reproduceren. Met inprenten wordt bedoelt dat we informatie vastleggen in ons geheugen. Het woord bewaren spreekt voor zich. Met reproduceren wordt bedoelt dat we informatie weer terug kunnen halen uit ons geheugen, na verloop van tijd wordt de informatie weer 'opgehoest'.
Binnen de geheugenfunctie wordt onderscheid gemaakt tussen het kortetermijngeheugen en het langetermijngeheugen. In het kortetermijngeheugen wordt binnengekomen informatie voor korte tijd bewaard. Daarna wordt de informatie `weggegooid' (vergeten) of ingeprent in het langetermijngeheugen. De capaciteit van het kortetermijngeheugen is beperkt, het kan niet zo veel informatie bevatten.
In het langetermijngeheugen wordt informatie voor langere tijd (soms je leven lang) bewaard. De capaciteit van het langetermijngeheugen is in principe onbeperkt. De kunst is wel om informatie zo gestructureerd op te slaan in het langetermijngeheugen dat je die later weer terug kunt vinden. Dit zal niet altijd lukken. Ook kan informatie die je al heel lang niet meer gebruikt hebt `verstoffen' en hierdoor onvindbaar worden. Een uitzondering hierop vormen heel indrukwekkende (emotionele) gebeurtenissen. Deze vergeet je niet, zelfs als de gebeurtenis al lang geleden is. Door de emotionele lading staan deze gebeurtenissen als het ware in je geheugen gegrift.
 
[afb 4.2] = afb. 2.1 niv. 3
 
Voorbeeld van een kleine verstoring in de geheugenfunctie: 
Je zegt al de hele week tegen jezelf dat je vooral niet moet vergeten vrijdag je vriendin te bellen want die is dan namelijk jarig. Als je vrijdagnacht naar bed gaat schiet je dit ineens vlak voor je in slaap valt te binnen. Je baalt als een stekker want het is nu echt te laat om nog te bellen en je kunt niet uitstaan dat je hieraan die avond niet eerder hebt gedacht. Je had je nog wel zo voorgenomen om dit jaar eens geen kaart met `sorry, te laat' te sturen.
 
Oriëntatie
Georiënteerd zijn wil zeggen dat je weet: 
- waar je bent (oriëntatie in plaats) 
- wat voor (tijd van de) dag het is (oriëntatie in tijd)
- wie de mensen om je heen zijn ( oriëntatie in persoon) 
Voorbeeld van een kleine verstoring in de oriëntatie:
Je gaat een dagje naar Groningen en je parkeert je auto in een parkeergarage. Aan het eind van de dag staat je auto tot je grote schrik niet meer op de plek waar jij hem 's morgens neergezet hebt. Het was toch vlak naast de trap en daar staan nu heel andere auto's. De schrik slaat je om het hart. Je ziet jezelf al op het politiebureau zitten om aangifte van diefstal te doen. Op dat moment wijst de beheerder van de parkeergarage je erop dat de parkeergarage nog een verdieping heeft die er precies hetzelfde uitziet. Tot je grote opluchting tref je daar inderdaad je auto aan. De persoon in dit voorbeeld was dus even gedesoriënteerd in plaats.
Zo kun je ook gedesoriënteerd in tijd zijn: je wordt 's ochtends wakker en het duurt even voor je weet welke dag het vandaag is (vrijdag of zaterdag?) en of je dus meteen moet opstaan of niet.
De derde en laatste vorm van desoriëntatie die we onderscheiden is de desoriëntatie in persoon. Misschien heb je ook wel eens meegemaakt dat je al starend op je boodschappenbriefje in een supermarkt tegen je vriend zei dat hij nog even een blik bruine bonen moest pakken om dan van een wildvreemde man het antwoord te krijgen dat hij het al druk genoeg heeft met het bij elkaar zoeken van zijn eigen boodschappen. Foutje, even de verkeerde persoon voor je gehad.
 
Denken
Denken is het vermogen om verschillende gegevens, die nieuw binnenkomen of die al in het geheugen aanwezig zijn, met elkaar in verband te brengen.
Voorbeeld van een kleine verstoring in het denken:
Je bent doorgedrongen tot de laatste ronde van een televisiequiz waarbij de hoofdprijs bestaat uit een nieuwe auto. Je hoeft alleen nog maar de volgende vraag te beantwoorden: noem een vrucht van vijf letters, eerste letter een `m'. Je hebt hiervoor tien seconden de tijd. Terwijl al je familieleden en vrienden thuis voor de buis keihard `mango!' roepen, sta jij met een hoofd dat vol met stopverf lijkt te zitten; je kunt helemaal geen enkele vrucht bedenken, laat staan eentje van vijf letters met een `m' als eerste letter. Voor je weer bij zinnen bent gekomen, gaat de zoemer en is je tijd om. Helaas, geen nieuwe auto voor jou, dankzij het feit dat je denkproces even stokte. Het lukte je even niet om de gegevens in de vraag (vrucht met vijf letters, eerste een 'm') in verband te brengen met de gegevens in je geheugen (mango).
 
Wil/motivatie als basis van het handelen
Onze wil/motivatie is datgene wat ons er toe aanzet om bepaalde dingen wel of niet te doen.
Voorbeeld van een kleine verstoring van de motivatie:
Je wilt graag je opleiding tot verpleegkundige met succes afsluiten en morgen heb je een belangrijke toets waarvoor je nog veel moet leren. Blijkbaar wil je ook nog iets anders, want je gaat de hele avond uit en tolt pas laat je bed in.
Of wat te denken van de situatie waarin je niet weet wat je wilt? Je hebt een broek gepast die je wel leuk staat maar ook weer niet geweldig en die niet echt duur is maar ook niet echt goedkoop. Je staat maar te draaien in het pashokje en je kunt maar niet tot een besluit komen: wel of niet kopen?
 
Gevoelens
Gevoelens hebben te maken met de emotionele beleving van situaties die je meemaakt. Als je meemaakt dat je een bekeuring krijgt beleef je dit als vervelend. Dit kan je dus een rotgevoel opleveren. Als je meemaakt dat je een goed cijfer haalt voor een toets dan beleef je dat als prettig. Dit kan je een gevoel van blijdschap opleveren.
Voorbeeld van een kleine verstoring van het gevoel:
Meestal zijn de gevoelens die we ervaren reacties op datgene wat we meemaken. Soms heb je echter ook om onverklaarbare redenen een somber of een rot gevoel. Er zijn van die dagen waarop je eigenlijk bij het opstaan al weet dat je beter in bed zou kunnen blijven, zonder dat hiervoor echt aanwijsbare redenen zijn. Er zijn trouwens gelukkig ook wel dagen waarop je je eigenlijk om onverklaarbare redenen heel vrolijk of gelukkig voelt. Je zou dat net zo goed een kleine verstoring in de gevoelsfunctie kunnen noemen, alleen heb je daar meestal wat minder problemen mee.
 
Taal
Het gebruiken van taal wil zeggen het gebruiken van woorden die voor een bepaalde betekenis staan. Deze woorden worden met elkaar gecombineerd volgens de regels van de grammatica. 
Het woord 'tafel' staat bijvoorbeeld voor een ding met meestal vier poten en een horizontaal blad. Door woorden volgens de regels van de grammatica met elkaar te combineren tot zinnen kun je vanalles over die dingen waar die woorden voor staan zeggen, zoals bijvoorbeeld in de zin: "De tafel staat in brand".
Voorbeeld van een kleine verstoring in het gebruik van taal:
Meestal verloopt het gebruik van taal vloeiend en ongestoord. Heel af en toe merk je dat hierin ook kleine verstoringen kunnen optreden. Je verspreekt je en je zegt bijvoorbeeld `gemeesmiddelen' in plaats van `geneesmiddelen'. Of je wilt iets zeggen maar je kunt er de goede woorden niet voor vinden. Je weet niet hoe je het moet zeggen terwijl je wel weet wat je wilt zeggen.
 
Intelligentie
Intelligentie is het vermogen om problemen op te lossen. 
Voorbeeld van een kleine verstoring van de intelligentie:
Dit vermogen raakt bijvoorbeeld verstoord wanneer we alcohol gedronken hebben. Met dronken mensen over hun problemen praten of in aangeschoten toestand een moeilijke wiskundesom proberen op te lossen heeft niet veel zin. In deze gevallen is de intelligentie door het drankgebruik tijdelijk verstoord.
 
Bewustzijn
Bewustzijn heeft te maken met alert zijn, je bewust zijn van belangrijke prikkels in je omgeving. Bewustzijn wil zeggen dat je ergens weet van hebt, dat je je kunt realiseren dat iets aanwezig is. Dankzij ons bewustzijn kunnen we ervaren dat er zich allerlei dingen binnen en buiten ons lichaam afspelen.
Voorbeeld van een kleine verstoring van het bewustzijn:
We kennen allemaal wel de kleine verstoringen die zich in ons bewustzijn kunnen voordoen. Wanneer je weinig geslapen hebt merk je dat je hersenen overdag af en toe even in de `slaapstand' gaan staan. Je bent even afwezig, je moet nog even een keer navragen wat je vriend of je begeleider net tegen je zei want dat heb je even gemist.
Zo blijken veel automobilisten af en toe een verlaagd bewustzijn te hebben tijdens het rijden en soms zelfs even te slapen op saaie stukken snelweg. Momenteel wordt onderzocht of hierdoor het grote aantal ongelukken op bepaalde delen van de snelwegen verklaard kan worden.
 
Binnen de psychologie worden al deze psychische functies bestudeerd, waarbij we niet uit het oog moeten verliezen dat er natuurlijk een verband bestaat tussen deze verschillende functies. Zo worden je emoties (mede) beïnvloed door wat je waarneemt en maak je bij je oriëntatie gebruik van je geheugenfunctie.
 
[kader]Opdracht
Kijk enige tijd (ongeveer 30 seconden) strak naar de zwarte punt in het midden van afbeelding 4.3.
Richt daarna je blik op een witte muur en blijf kijken. Als het goed is zie je iets bijzonders! Lukt het niet, probeer het dan nog eens. Welke afbeelding herken je?
 
[afb. 4.3] = afb. 2.2 niv. 3
 
Verklaring
Als het je lukt om de afbeelding te ‘zien’ die in de opdracht hierboven bedoeld is, dan heeft dit te maken met twee psychische functies: waarneming en geheugen. 
Waarneming: door het strak kijken naar de wit/zwarte figuur raken bepaalde cellen in je oog verzadigd door de witte en zwarte prikkels. Gevolg hiervan is dat je als een soort ‘nabeeld’ een negatief van de originele figuur ziet als je naar de witte muur kijkt. Wat in de oorspronkelijke figuur wit was zie je nu zwart en wat zwart was zie je nu wit.
Toch kan dit waarnemingsfenomeen niet alles verklaren wat je ziet. De meeste mensen zien een veel gedetailleerdere figuur dan verklaard kan worden door het zwart/wit en het wit/zwart zien.
De tweede psychische functie die hierbij een rol speelt is het geheugen.
Wanneer je de afbeelding in grote lijnen herkent, worden vanuit je geheugen details in de afbeelding ingevuld.
Al met al leidt de samenwerking tussen waarneming en geheugen tot een verrassend resultaat![xkader]
 
 
4.4 Stoornissen in psychische functies
 
In paragraaf 4.3 hebben we de verschillende psychische functies beschreven. Hierbij werden ter illustratie steeds voorbeelden gegeven van alledaagse, kleine foutjes in deze psychische funties die we allemaal uit eigen ervaring wel kennen. 
In deze paragraaf gaan we dieper in op de verschillende mogelijke verstoringen van de psychische functies waarbij ook ernstiger stoornissen aan bod zullen komen. We doen dat omdat we deze stoornissen in de gezondheidszorg en in de verpleging in allerlei situaties kunnen tegenkomen. 
Zo zijn er ziektebeelden (bijvoorbeeld dementie of hersenbloedingen) waarbij ernstige stoornissen in psychische functies voor kunnen komen.
Maar ook wanneer mensen geconfronteerd worden met een bedreiging van hun gezondheid geeft dit vaak psychische reacties waarbij sprake kan zijn van een verstoring van de 'normale' werking van psychische functies. 
We geven per psychische functie een omschrijving van veel voorkomende stoornissen met een korte omschrijving. Hierbij houden we dezelfde volgorde aan als in paragraaf 4.3.
 
Waarnemen
Illusie
Als je iets waarneemt maar daaraan een andere betekenis geeft, is er sprake van een illusie. Bij een illusie is dus sprake van een vertekende waarneming, in je waarneming vervorm je de werkelijkheid.
 
[afb. 4.4] = afb. 2.3 uit niv. 3
 
[vb]Voorbeeld
 
Je loopt 's avonds alleen door het park, je bent een beetje angstig. Plotseling zie je een man staan achter een bosje. Je schrikt. Even later blijkt het een boompje te zijn.[xvb]
 
Hallucinatie
Je neemt iets waar wat er in werkelijkheid helemaal niet is. Bij een illusie is er sprake van het vervormd waarnemen van de werkelijkheid, bij een hallucinatie is er in werkelijkheid helemaal niks maar je neemt het toch waar. 
Hallucinaties kunnen zich bij alle zintuigen voordoen:
- je kunt dingen zien die er niet zijn, bijvoorbeeld zwarte vogels die door de ziekenkamer vliegen
- je kunt dingen horen die er niet zijn, bijvoorbeeld stemmen die tegen je praten en soms hele vervelende dingen zeggen
- je kunt dingen ruiken die er niet zijn, bijvoorbeeld onaangename geuren
- je kunt dingen proeven die er niet zijn, bijvoorbeeld heel duidelijk de smaak van koffie proeven terwijl je helemaal niks eet of drinkt
- je kunt dingen voelen die er niet zijn, bijvoorbeeld voelen dat er beestjes over je arm lopen of het gevoel hebben dat je huid onder stroom staat
Voor mensen die hallucineren zijn de hallucinaties net zo echt als de werkelijkheid. Hallucinaties zijn dus gewaarwordingen die met een grote stelligheid worden waargenomen.
 
[vb]Voorbeeld   
 
Peter loopt te praten tegen een vriendin, die in zijn beleving naast hem loopt. Hij hoort haar praten en houdt haar hand vast en kijkt haar van tijd tot tijd aan. Voor andere mensen is er echter buiten Peter niemand te zien of te horen.[xvb]
 
Geheugen
Inprentingsstoornis
Bij inprentingsstoornissen is er sprake van een onvermogen om nieuwe informatie op te nemen in het geheugen. Informatie gaat als het ware het ene oor in en het andere oor weer uit. Het leren van nieuwe dingen is natuurlijk erg moeilijk als je last hebt van inprentingsstoornissen. Het lukt niet om nieuwe informatie te onthouden. 
 
Geheugenstoornis
Bij een geheugenstoornis is er sprake van een stoornis in het bewaren (onthouden) van informatie en/of het reproduceren (herinneren) hiervan. Bij een geheugenstoornis is dus sprake van geheugenverlies: de betreffende informatie is ooit wel ingeprent in het geheugen maar vervolgens is er iets mis gegaan met het bewaren van deze informatie. Of de informatie is op zich wel bewaard gebleven maar kan niet meer gereproduceerd worden, de persoon kan zich deze informatie niet meer herinneren.
 
Confabulatie
Het zelf opvullen van `gaten' in het geheugen met verzinsels noemen we confabuleren. Ten gevolge van bijvoorbeeld vergeetachtigheid, die iemand niet wil laten merken verzint hij de ontbrekende delen in het verhaal. 
Confabuleren is dus wat anders dan liegen. Als je liegt dan weet je heel goed dat de waarheid 'A' is maar je zegt 'B'. Bij confabuleren weet je niet (meer) wat de waarheid was en je zegt 'B'.
 
Oriëntatie
Desoriëntatie in tijd, plaats en persoon
Mensen die gedesoriënteerd zijn in tijd weten niet wat voor dag het is, wat voor tijd van de dag het is of soms zelfs niet in wat voor jaar we (ongeveer) leven of wat voor seizoen het is. Ze zijn als het ware hun gevoel voor tijd kwijt. Als je een half uurtje met ze zit te praten en je vraagt ze hoe lang het gesprek volgens hen al duurt dan hebben ze daar geen idee van.
Mensen die gedesoriënteerd zijn in plaats weten vaak niet waar ze zijn. Ze kunnen ook hun weg van de ene naar de andere plek niet vinden, ze verdwalen voortdurend.
Mensen die gedesoriënteerd zijn in persoon herkennen andere mensen niet. Ze weten niet (meer) wie de mensen in hun omgeving zijn. Soms herkennen ze ook zichzelf niet meer.
 
Gedesoriënteerd zijn komt voor in verschillende situaties. Bijvoorbeeld na een narcose, bij mensen met dementie, bij bepaald drugsgebruik of na een ernstig ongeluk of een schokkende ervaring. Oriëntatiestoornissen komen vaak voor in samenhang met andere psychische stoornissen, bijvoorbeeld stoornissen op het terrein van geheugen, denken en waarnemen.
 
Denken
Waan
Wanen zijn ziekelijke denkbeelden die niet berusten op concrete waarnemingen of gebeurtenissen maar waarvan men wel stellig overtuigd is. 
Er bestaan verschillende soorten wanen, bijvoorbeeld:
- paranoïde wanen (dit zijn wanen waarbij achterdocht een grote rol speelt): mensen denken bijvoorbeeld dat ze voortdurend achtervolgd worden, of dat er voortdurend geprobeerd wordt om hen te vergiftigen
- grootheidswanen: bijvoorbeeld denken dat je de zoon van God bent die op de aarde is om de mensheid te redden
- armoedewaan: vanuit een sombere stemming denken dat je verantwoordelijk gesteld zult worden voor alle kosten die je maakt. Mensen met een dergelijke waan durven bijvoorbeeld geen hap te eten omdat ze bang zijn dit niet te kunnen betalen.
- zondewaan: de gedachte dat je voor eeuwig verloren bent omdat je denkt geen vergeving voor je zonden te kunnen verkrijgen. Mensen met een dergelijke waan denken dat er voor hen geen genade is en dat zij dus eeuwig zullen moeten boeten. Hoe zwaar mensen onder dergelijke wanen kunnen lijden blijkt uit het feit dat deze mensen zichzelf nogal eens bij voorbaat straffen door zich op een gewelddadige manier om het leven te brengen.
 
Dwanggedachte
Een dwanggedachte is een gedachte waarvan men zich niet kan losmaken. Men kan steeds maar aan één ding denken. Dat kan dan bijvoorbeeld de kwellende gedachte zijn: "Ik maak er een eind aan". Mensen kunnen een dergelijke gedachte dan niet van zich afzetten.
 
Onsamenhangend en versneld denken
Hierbij flitst het denken van de ene naar de andere gedachte en gaat van de hak op de tak. Elke logica in de manier van denken is verdwenen en er is geen touw meer aan vast te knopen. Vaak slaat iemand met een dergelijke denkstoornis wartaal uit omdat hij precies zegt wat hij denkt.
 
Wil/motivatie als basis van het handelen
Ambivalentie
Ambivalentie wil zeggen dat je tegelijkertijd twee dingen wil die niet met elkaar te verenigen zijn. Je wil dit en je wilt ook dat maar die twee dingen kunnen niet allebei waardoor je moeilijk een besluit kunt nemen. Deze besluiteloosheid kan ziekelijke vormen aannemen waardoor iemand uiteindelijk tot niets meer komt.
 
Apraxie
Een stoornis in het handelen veroorzaakt door een hersenbeschadiging, zonder dat er hierbij sprake is van verlammingen. Een voorbeeld van een apraxie is de kledingapraxie; het lukt mensen niet om zichzelf aan te kleden hoewel ze hier motorisch gezien op zich wel toe in staat zijn. Het probleem bij een apraxie is dat de hersenen geen goed plan aanleveren om de handelingen uit te voeren. Mensen weten bij een kledingapraxie bijvoorbeeld niet in welke volgorde ze hun kledingstukken aan moeten trekken.
 
Bewegingsarmoede en bewegingsonrust
Bij bewegingsarmoede is sprake van uiterst moeizaam verlopende bewegingen. Het aantal bewegingen wordt tot een absuluut minimum beperkt. Het kan zelfs zover gaan dat iemand niet of nauwelijks meer tot bewegen in staat is.
Bij bewegingsonrust is er juist sprake van heel veel bewegingen. Mensen kunnen bijvoorbeeld vanuit angst- of paniekgevoelens gaan rondrennen als 'een kip zonder kop' zonder ergens rust te vinden. Of mensen hebben een grote neiging om voortdurend van alles te doen zonder dit af te kunnen remmen. 
 
Dranghandelingen
Dranghandelingen zijn handelingen die iemand niet of nauwelijks na kan laten.
Bekende dranghandelingen zijn kleptomanie, pyromanie en exhibitionisme. Mensen worden dan gedreven om iets te stelen, iets in brand te steken of hun geslachtsdelen te laten zien. 
 
Dwanghandelingen
Dwanghandelingen zijn handelingen die iemand, hoewel hij het vaak niet wil, móet doen. Bij dwanghandelingen gaat het om het uitvoeren van op zichzelf volstrekt zinloze, vele malen herhaalde handelingen. 
Men staat bijvoorbeeld dertig keer per dag onder de douche om zich te wassen. Of men móet altijd het aantal traptreden tellen, of steeds weer de handen wassen of bepaalde voorwerpen aanraken. Sommige mensen hebben een heel dagprogramma van dwanghandelingen dat afgewerkt moet worden.
Ook automutilatie kan als een vorm van een dwanghandeling gezien worden. Bij automutilatie is sprake van zelfverwondend gedrag. Mensen kunnen zichzelf hierbij zeer ernstig beschadigen.
 
Agressief gedrag
In bepaalde situaties is het heel logisch en soms zelfs ook heel nuttig dat je agressief gedrag vertoont. 
Het vertonen van agressief gedrag kan echter ook de vorm van een stoornis aannemen. Dit is het geval wanneer het agressieve gedrag in geen enkele verhouding staat met de aanleiding tot het agressieve gedrag (als er al een aanleiding is) en wanneer het agressieve gedrag tegen de wil van de persoon optreedt. Iemand die een sigarenhandelaar in elkaar slaat omdat het sigarettenmerk waar hij om vroeg uitverkocht was en zich hier dus niet in kan beheersen (terwijl hij dit eigenlijk wel zou willen) heeft een stoornis voor wat betreft het omgaan met zijn agressie.
 
Gevoelens
Stemmingslabiliteit
Zonder dat hier een duidelijke aanleiding voor is verandert de stemming van bijvoorbeeld heel opgewekt in heel somber. Dit komt vaak voor maar wanneer is niet te voorspellen.
 
Manische stemmingswisselingen
Ook wanneer iemand een manische periode doormaakt kan zijn stemming erg snel wisselen. Iemand die manisch is voelt zich over het algemeen erg goed. Manische mensen vertonen vaak zeer druk gedrag, ze hebben het gevoel te bruisen van energie en dadendrang. De stemming van een manisch persoon is een merkwaardig mengsel van opgewektheid en ontstemming met prikkelbaarheid. Vandaar dat er maar weinig voor nodig is om alle vrolijkheid te doen omslaan in een woedende toestand waarbij achterdocht en agressie oplaaien. Maar ook dat laatste is dan maar van korte duur.
 
Depressieve stoornissen
Bij depressieve stoornissen is er sprake van een gevoel van somberheid waarin een ander zich niet kan verplaatsen, het is niet invoelbaar en te begrijpen. Ook door de betrokken persoon zelf kan dat zo ervaren worden. Het gaat dus veel verder dan verdriet of in de put zitten.
 
Affectieve vervlakking
Hierbij lijken mensen emotioneel wel afgestompt, omdat ze nergens meer met blijdschap of verdriet op reageren, of alleen maar heel oppervlakkig. Als je last hebt van affectieve vervlakking voel je dus niet zo veel meer, je reageert overal heel mat op.
 
Fobie
Dit is een angst die in geen enkele verhouding staat met de aanleiding tot de angst. De angst is hierbij gekoppeld aan een bepaald object. Er is sprake van een situatie die op zich niet gevaarlijk is en toch is men panisch van angst, bijvoorbeeld bij het zien van een muis.
 
Taal
Dyslexie
Dyslexie wordt vaak woordblindheid genoemd. Bij dyslexie gaat het om kinderen met een normale intelligentie die toch een achterstand met lezen hebben terwijl daarvoor geen aanwijsbare oorzaken lijken te zijn. 
 
Afasie
Bij afasie is sprake van een taalstoornis ten gevolge van een hersenbeschadiging. Mensen met afasie kunnen vooral moeite hebben met het begrijpen van taal of vooral met het zelf gebruiken van taal. Meestal zie je een mengvorm waarbij zowel het begrijpen als het gebruiken van taal problemen geeft.
 
Intelligentie
Verstandelijke handicap
De verstandelijke handicap is een stoornis die kan ontstaan door een chromosomenafwijking of ten gevolge van complicaties bij de geboorte of door ziekten. De ernst van de verstandelijke handicap kan verschillen. Er wordt hierbij gesproken van licht verstandelijk gehandicapte, matig en zwaar verstandelijk gehandicapte mensen. Hoe groter de mate waarin de intelligentie gestoord is (dus hoe ernstiger de verstandelijke handicap) hoe minder iemand in staat zal zijn om voor zichzelf te leren zorgen.
 
Bewustzijn
Bewustzijnsvernauwing
Dit treedt op als we sterk in beslag genomen zijn door iets en al onze gedachten en interesses op één ding zijn gericht. Iemand zit naar een spannende film op de tv te kijken en hoort de bel niet of hoort niet dat hem iets gevraagd wordt of ruikt niet dat de melk overkookt. Meestal is hierbij geen sprake van een echte stoornis in het bewustzijnsniveau.
 
Verlaagd bewustzijn
Een verlaagd bewustzijn lijkt wel wat op een bewustzijnsvernauwing alleen is nu het bewustzijn in alle opzichten een beetje vaag. Mensen zijn er als het ware niet helemaal bij. Je ziet dit bijvoorbeeld bij mensen die een heel schokkende ervaring meegemaakt hebben, ze zijn als het ware een beetje verdoofd. Maar ook als gevolg van een hersenschudding, een hersenbloeding of gebruik van medicijnen kan een verlaagd bewustzijn voorkomen.
 
Beneveld bewustzijn
Bij een beneveld bewustzijn (ook wel somnolentie genoemd) is het bewustzijn sterk gedaald. In deze toestand zijn mensen nog wel in staat om te reageren, zij het met enige moeite. Ze reageren vaak alleen nog als je iets tegen ze zegt, anders zakken ze zo weer weg. Ook hier kan sprake zijn van een ernstige psychische schok, een hersenaandoening of medicijngebruik.
 
Soporeus bewustzijn
Hierbij is sprake van een bewustzijnsdaling die gaat tot aan totale bewusteloosheid. Dit wordt ook wel een subcoma genoemd. Mensen zijn dus nog net niet in coma maar zitten hier wel dicht tegenaan. Een soporeus bewustzijn zie je bijvoorbeeld bij allerlei hersenaandoeningen maar ook bij patiënten met suikerziekte bij een ernstige ontregeling van hun bloedsuikergehalte.
 
Coma
Van een coma spreken we in het geval van totale bewusteloosheid. De persoon is niet meer in staat om op prikkels te reageren. Vaak werkt er nog wel een aantal reflexen maar dikwijls op een beperkte en/of verstoorde manier. In geval van een diep coma vertoont de patiënt ook na toediening van sterke pijnprikkels geen enkele reactie meer.
 
[afb. 4.5] = afb. 2.4 niv. 3
 
 
Tot zover een overzicht van de verschillende psychische functies met hun stoornissen. In veel verpleegsituaties kun je vormen hiervan tegenkomen. Het is, juist ook in het geval van stoornissen in de psychische functies, van groot belang in de observatie en rapportage zo nauwkeurig mogelijk de waargenomen feiten te omschrijven en heel zorgvuldig om te gaan met het interpreteren van deze feiten.
 
Wanneer je de voorbeelden van alledaagse verstoringen in de psychische functies uit paragraaf 4.3 vergelijkt met de beschrijvingen van de (ernstige) stoornissen in de psychische functies in deze paragraaf kun je zien dat het onderscheid tussen wat een (normale) verstoring is en wat een (abnormale) stoornis is niet altijd even makkelijk te maken is. Tussen een 'normale' verstoring en een 'abnormale' stoornis ligt een heel grijs gebied van grensgevallen. Dat normaal en abnormaal hele betrekkelijke begrippen zijn wordt ook nog besproken in paragraaf 5.3. Door de hier beschreven voorbeelden van verstoringen en stoornissen van de psychische functies wordt dit nog eens onderstreept.
 
4.5 Bewustzijn, waarnemen, observeren en interpreteren
Bewustzijn
Een bijzondere bewustzijnsverandering die we allemaal (vrijwel) dagelijks doormaken is de overgang naar de slaaptoestand. Over de activiteit van de hersenen tijdens de slaap zijn we meer te weten gekomen door deze elektrische activiteit te meten met behulp van elektroden die op de schedel geplaatst worden.
Door de patronen van hersenactiviteit tijdens de slaap te analyseren zijn we te weten gekomen dat er binnen de slaap vijf stadia te onderscheiden zijn. Vier stadia geven een verschillende diepte van de slaap te zien. Het vijfde stadium staat bekend als de REM-slaap. REM staat voor rapid eye movements. Tijdens dit stadium zijn onder de gesloten oogleden snelle oogbewegingen waar te nemen.
Gedurende de nacht vinden verschillende cycli van opeenvolgende slaapstadia plaats. Hierbij treden per nacht vier à vijf periodes van REM-slaap op. De diepere slaapstadia zie je vooral in de eerste helft van de nacht (zie fig. 4.6). Het schijnt dat we vooral tijdens de REM-slaap dromen. In tegenstelling tot de andere slaapstadia is ons brein tijdens de REM-slaap bijzonder actief. Wanneer je mensen wakker maakt tijdens de REM-slaap dan rapporteren ze vrijwel altijd dat ze aan het dromen waren. Wanneer je mensen buiten hun REM-slaap wakker maakt is dit maar bij 25% het geval. Het lichaam is tijdens de REM-slaap extreem ontspannen. De spierspanning is dan dermate laag dat je bijna van een verlammingstoestand kunt spreken. Dit verklaart hoe het mogelijk is dat de hersenen (inclusief de motorische cortex) zeer actief zijn zonder dat dit in gedrag tot uiting komt. Door de extreem lage spierspanning zie je van al die hersenactiviteit maar heel weinig terug, eigenlijk alleen de snelle oogbewegingen en af een toe een spiertrekking. Zo hebben we allemaal weleens een slapende hond gezien die tijdens de REM-slaap met zijn poten trekt.
 
fig. 4.6 (slaapstadia) = fig. 6.4 p. 194 Hilgard
 
Wanneer je mensen gedurende langere tijd steeds wakker maakt wanneer ze in hun REM-slaap zijn, zie je dat ze in de eerste 'ongestoorde' nachten een inhaaleffect van REM-slaap te zien geven. Blijkbaar vervult de REM-slaap met zijn dromen een bepaalde functie, waarom zou de REM-slaap anders optreden en waarom zou er anders een dergelijk inhaaleffect te constateren zijn?
Over wat nou precies de functie van de REM-slaap en de bijbehorende dromen is bestaan verschillende ideeën. Eerder zagen we al dat Freud er vanuit gaat dat tijdens dromen ons onbewuste vrij spel krijgt en op deze manier een uitlaatklep kan vinden voor verborgen wensen, driften en verlangens. Anderen (bijvoorbeeld Evans, 1984) hebben een meer op cognities gerichte verklaring voor de REM-slaap. Volgens Evans is de REM-slaap een periode waarin het brein door de informatie heengaat die in de loop van de dag opgenomen is om deze informatie vervolgens op te nemen in de al aanwezige informatie in het geheugen. Weer anderen zien de nachtelijke activiteit van de hersenen als een soort 'doorblazen' van het systeem met als doel het weer schoon en klaar te maken voor de activiteiten van de volgende dag.
Over het precieze belang en nut van de REM-slaap is het laatste woord dus nog niet gezegd.
Dat het echter van belang is voldoende te slapen en om tijdens de slaap voldoende REM-slaap te krijgen staat echter wel vast. Ongeveer 90% van alle volwassenen slaapt 6 tot 9 uur per nacht, waarbij de meeste mensen tussen de 7,5 en 8 uur slapen. 
Sommige mensen slapen 6 tot 7 uur per nacht. De meeste van deze mensen hebben overdag echter meetbaar tekenen van slaperigheid, al hebben ze dit zelf niet altijd in de gaten. De meeste volwasssenen blijken 8 à 9 uur slaap per nacht nodig te hebben om overdag helemaal geen last van slaperigheid te hebben (Kripke & Gillin, 1985).
We spreken van een slaapstoornis wanneer het onvermogen om te slapen leidt tot een verminderd functioneren of extreme slaperigheid gedurende de dag. Het idee aan slapeloosheid te lijden blijkt trouwens heel subjectief ingekleurd te worden. Er zijn mensen die over slapeloosheid klagen die in het slaaplaboratorium een heel normaal slaappatroon blijken te hebben. Een opvallend kenmerk bij slapeloosheidsklachten is dat mensen de tijd dat ze 's nachts wakker liggen neigen te overschatten. Van een groep mensen die zei slapeloze nachten te hebben bleek de helft niet langer dan 30 minuten per nacht wakker te zijn. Waarschijnlijk wordt deze vertekening veroorzaakt door het feit dat mensen zich wel de tijd herinneren dat ze wakker waren maar niet de tijd dat ze sliepen. 
In figuur 4.7 is een overzicht te vinden van de tips voor een goede nachtrust waar de deskundigen op dit gebied het over eens zijn. Misschien heb je hier zelf nog eens plezier van en anders zul je zeker een aantal van je patiënten ermee van dienst kunnen zijn!
 
 
fig. 4.7 (slaaptips):
 
TIPS VOOR EEN GOEDE NACHTRUST
 
REGELMAAT
Zorg voor regelmaat in de tijdstippen waarop je naar bed gaat en opstaat. Zet de wekker iedere ochtend op dezelfde tijd, ongeacht hoe weinig je geslapen hebt. Wees gedisciplineerd wanneer je dutjes doet. Doe iedere middag een dutje of doe nooit een middagslaapje. Als je maar af en toe een dutje doet slaap je waarschijnlijk die nacht niet goed. Laat opstaan in de weekends verstoort je slaapcyclus.
ALCOHOL EN CAFFEINE
Een stevige borrel voor het slapengaan helpt je misschien met inslapen, maar verstoort je slaapcyclus. Dit kan ervoor zorgen dat je 's morgens vroeg wakker bent. Verder kun je dranken met caffeïne (koffie, cola, thee; theïne werkt vergelijkbaar) beter laten staan in de uren voor je naar bed gaat. Caffeïne werkt stimulerend (ook bij mensen die beweren dat ze hier geen last van hebben). Het lichaam heeft 4 tot 5 uur nodig voor het afbreken van iedere dosis caffeïne, ongeacht het tijdstip van inname. Als je wat wilt drinken voor het slapen gaan probeer dan eens melk. Er is bewijs voor de volkswijsheid dat een glas warme melk slaapverwekkend werkt.
ETEN VOOR HET SLAPENGAAN
Niet zwaar tafelen voor je naar bed gaat, want je spijsverteringssysteem moet dan nog een paar uur overwerken. Als je wat wilt eten voor het slapen gaan neem dan iets licht verteerbaars.
LICHAAMSBEWEGING
Voldoende lichaamsbeweging helpt je om beter te slapen, maar een zware training vlak voor bedtijd is af te raden.
SLAAPMIDDELEN
Wees voorzichtig met slaappillen. Al de verschillende types slaapmiddelen verstoren je slaapcyclus. Langdurig gebruik ervan leidt onvermijdelijk tot slapeloosheid (en erger: verslaving). Zelfs in de nacht voor een zwaar examen kun je beter géén slaappil nemen. Een nacht slecht slapen zal je prestaties de volgende dag over het algemeen niet beïnvloeden. De nawerking van een slaapmiddel wel!
ONTSPANNING
Vermijd stressvolle gedachten voor je naar bed gaat. Doe liever iets ontspannends. Probeer voor het slapengaan altijd dezelfde routine aan te houden. Bijvoorbeeld een bad nemen of een poosje naar rustige muziek luisteren. Zorg voor een omgevingstemperatuur die je prettig vindt en probeer die gedurende de nacht zo te houden.
ALS NIETS MEER HELPT
Als je in bed ligt en je kunt de slaap niet vatten: niet opstaan. Blijf in bed en probeer je te ontspannen. Als dat niet lukt en je raakt toch gespannen sta dan even op en doe iets rustgevends om je opgefokte gevoel te verminderen. Het maken van kniebuigingen of de trap een paar keer op en af rennen zijn hierbij minder geschikte ontspanningsmethoden.
(Naar Hilgard, 1996).
 
 
Tot slot nog een aantal opmerkingen over de beïnvloeding van het bewustzijn door gebruik van psycho-actieve stoffen. Psycho-actieve stoffen zijn middelen die de werking van de geest beïnvloeden. Hier vallen zowel bepaalde medicijnen als drugs onder.
Binnen de groep van de veelgebruikte (en misbruikte) psycho-actieve stoffen kun je de zogenaamde 'uppers' en 'downers' onderscheiden.
'Uppers' zijn stoffen die de mate van bewustzijn verhogen; men voelt zich door het innemen van dergelijke stoffen fitter, alerter, terwijl gevoelens van vermoeidheid en verveling juist minder ervaren worden. Voorbeelden van dergelijke uppers zijn amphetamines, cocaïne, nicotine en caffeïne. Als reactie op de stimulerende werking van stoffen als amphetamine en cocaïne treedt een tegengesteld effect op wanneer het middel uitgewerkt is. Men voelt zich dan juist down, prikkelbaar en vermoeid. De verleiding is dan groot om maar weer wat van de stimulerende stof te nemen. Langdurig gebruik van dergelijke stimulerende stoffen kan echter leiden tot grote lichamelijke en geestelijke schade. Gebruikers kunnen symptomen van acute schizofrenie krijgen waarbij achtervolgingswanen en visuele, auditieve en tactiele hallucinaties op kunnen treden.
Sommige gebruikers van psycho-actieve stoffen zoeken het meer in de 'downers'. Dit zijn stoffen die het bewustzijn juist verlagen door de activiteit van het centrale zenuwstelsel wat te onderdrukken. Voorbeelden zijn alcohol, kalmerende middelen, slaapmiddelen maar ook stoffen als lijm en verfverdunner. Lijm, verfverdunner en aanverwante stoffen worden meestal verwarmd en vervolgens geïnhaleerd via mond of neus, waarna het psycho-actieve effect optreedt. Gebruik van downers kan leiden tot verslaving, vergiftigingsverschijnselen en een tijdelijk of blijvend verstoorde werking van de hersenen.
Aangezien zowel het gebruik van uppers als downers het natuurlijk evenwicht van het zenuwstelsel verstoren proberen sommige gebruikers via een ingewikkelde combinatie van gebruik van deze middelen nog een soort ritme of evenwicht voor zichzelf te creeëren. Het bewustzijnsniveau wordt dan voortdurend door inname van diverse psycho-actieve stoffen gereguleerd.
Een kijkje binnen de verslavingszorg is wellicht een goede prikkel om het gebruik van psycho-actieve stoffen voor jezelf in de hand te houden.
 
Waarneming
Via onze zintuigen nemen wij kennis van de wereld om ons heen. Je zou ook kunnen zeggen dat we ons via onze zintuigen bewust worden van de werkelijkheid om ons heen. Hierbij gaan we er vanuit dat wij dé werkelijkheid ervaren. Wanneer we ons echter in een bepaalde ruimte bevinden samen met een muis, dan zal deze muis een heel andere werkelijkheid ervaren dan wij. Hij hoort, ruikt en ziet andere dingen dan wij. Wat is nu dé werkelijkheid: de werkelijkheid van de muis of de werkelijkheid van de mens? Maar ook al beperk je je tot de mens, dan nog zijn hierover vele interessante vragen te stellen. Ik beleef op dit moment de ruimte om mij heen op een bepaalde manier. Mijn ogen zijn gericht op een computerscherm en mijn handen voelen de toetsen van het toetsenbord. Ik zou op dit moment in deze zelfde ruimte ook een heel andere werkelijkheid kunnen beleven door me om te draaien en naar buiten te kijken, genietend van de prachtige natuur terwijl mijn handen de zachte gordijnen strelen. Wat is dé werkelijkheid?
Een Nederlander kijkt naar afbeelding 4.8 en ziet hierin een familie in een hut met een raam. Iemand uit Zambia kijkt naar afbeelding 4.8 en ziet hierin een familie die voor een hut zit waarbij de dochter een blik rijst op haar hoofd draagt. 
 
fig. 4.8 (zie Teleac boek p. 91)
 
 
Een man reed op zijn paard door een sneeuwstorm. Na uren bereikte hij eindelijk een herberg waar hij wat kon eten en kon overnachten. De herbergier vroeg hem uit welke richting hij was gekomen. De ruiter antwoordde dat hij uit het noorden was komen rijden. De herbergier was met stomheid geslagen, want dit betekende dat de man dwars over de Bodensee gereden was, over besneeuwd en flinterdun ijs. 'Het is een Godswonder dat u nog leeft' zei de herbergier. Toen de ruiter dit hoorde schrok hij zo dat hij een hartaanval kreeg en hieraan overleed. Wat is hier dé werkelijkheid? De fysische werkelijkheid van over het flinterdunne ijs rijden maar dit niet weten of de psychologische werkelijkheid van je realiseren dat je door het oog van de naald gekropen bent?
Functieleerpsychologen zijn het erover eens dat er bij waarneming geen sprake is van het objectief registreren van de werkelijkheid maar van het actief construeren van een beeld van de werkelijkheid. Hierbij is het onderscheid tussen een gewaarwording en een waarneming van belang. De gewaarwording is de informatie die op het zintuig geprojecteerd wordt, terwijl de waarneming het samenhangend geheel is dat op basis van informatie uit de zintuigen geconstrueerd wordt. De zintuigen (in dit geval de ogen) zien zes lijntjes in een bepaalde vorm, dit is de gewaarwording. De waarneming in de hersenen is dat het hier om een huisje gaat. De oren horen tonen van verschillende frequenties en luidheid, dit is de gewaarwording. De waarneming in de hersenen is dat het hier om het Wilhelmus gaat.
Eenzelfde gewaarwording kan bij verschillende mensen tot een verschillende waarneming leiden. Zo ziet meneer A in figuur 4.9 alleen witte en zwarte vlekken en ziet mevrouw B in dezelfde figuur een rijst-met-krenten hond.
 
fig. 4.9 zie p. 96 Mietzel
 
Tussen de gewaarwording en de waarneming vindt dus een proces plaats waarbij we onze werkelijkheid construeren. Hierbij worden we ook gestuurd en gekleurd door kennis van de wereld die we al hebben, dus door informatie uit ons geheugen. Dit wordt wel de top-down informatie genoemd. De informatie die ons vanuit de zintuigen bereikt is de bottom-up informatie. Wanneer je iets bekijkt dat je nooit eerder gezien hebt, bijvoorbeeld een abstract schilderij, dan moet je dit beeld in je hoofd stukje voor stukje opbouwen. In dit geval moet je het hebben van de bottum-up informatie, je geheugen kan je hierbij niet echt helpen. Wanneer je iets waarneemt dat je al heel vaak gezien hebt, bijvoorbeeld de voorkant van je huis, dan ga je echt niet iedere keer dit beeld stukje voor stukje opbouwen. Je wéét hoe je huis eruit ziet dus dat zie je ook in een keer. Eigenlijk is het beter om te zeggen dat je dit niet echt ziet maar meer dat je dit weet, je kijkt namelijk helemaal niet meer bewust naar hoe je huis eruit ziet. In dit geval overheerst de top-down informatie. Op grond van een heel klein beetje bottom-up informatie (o ja, daar staat m'n huis) wordt de overige informatie top-down razendsnel ingevuld. Bij het gebruiken van top-down informatie is de context heel belangrijk. Binnen een vertrouwde context is top-down informatie heel vaak toepasbaar. In een flits herken je je vriendin die iedere dag bij de bushalte op je wacht. Kom je haar onverwacht tijdens een vakantie in Spanje tegen duurt het misschien een tijdje voor je haar herkent, je verwacht haar niet te zien en moet haar beeld helemaal vanuit bottom-up informatie opbouwen. Uiteraard betekent dit gegeven ook dat onze waarnemingen soms onnauwkeurig kunnen zijn. Je ziet wat je verwacht te zien. Dit effect kan zo sterk zijn dat je een verandering in een vertrouwde omgeving niet opmerkt omdat je niet meer echt naar deze omgeving kijkt (bottom-up) maar er vanuit gaat dat deze omgeving er net zo uitziet als altijd (top-down). Pas als je wanhopige partner (die de hele middag met het herordenen van de boekenkast bezig is geweest) uitroept: 'Maar zie je dan niks!' ga je eens bewust om je heen kijken (bottom-up) en weet je hopelijk de juiste verandering te ontdekken. 
Een factor die ertoe bijdraagt dat onze waarneming een constructie is van de werkelijkheid is het gegeven dat onze waarneming selectief is. Je kunt onmogelijk voortdurend alle prikkels die op je afkomen (visueel, auditief, geurprikkels, smaakprikkels, interne en externe gevoelssensaties) bewust analyseren en waarnemen. Onze aandacht richt zich op een bepaald deel van deze prikkels. Welke prikkels dit zijn hangt af van welke prikkels het meest betekenisvol voor ons zijn. Zo zul je als verpleegkundige meer letten op de gezichtsuitdrukkingen van patiënten dan op de pantoffels die ze dragen. Op welke prikkels onze aandacht zich richt hangt ook af van onze behoeften op dat moment: als je een flinke trek hebt terwijl je door de stad loopt zullen je alle etensgeurtjes en restaurantjes en snackbars onderweg opvallen. Wanneer je door een onbekende buurt rijdt en je tank is bijna leeg dan zul je alleen maar letten op borden en reclames van tankstations. De restaurantjes kunnen je dan gestolen worden. We nemen dus eigenlijk altijd maar een stukje van de werkelijkheid waar. Zo kunnen twee personen een andere waarneming van dezelfde werkelijkheid hebben. Verpleegkundige Natalie vindt dat mevrouw ter Berg zichzelf goed verzorgt (haar haren en nagels zien er altijd netjes uit). Verpleegkundige Anuschka vindt dat mevrouw ter Berg geen verzorgde indruk maakt, haar gebit ziet er verwaarloosd uit en haar oren zijn ook niet bijster schoon. Anuschka let dan ook op een ander stukje werkelijkheid dan Natalie, ze maakt een andere selectie uit alle prikkels die op haar afkomen. 
Als laatste onderdeel van waarneming zullen we kijken naar de waarnemingsconstanties, die tevens als laatste illustratie dienen van het gegeven dat we onze werkelijkheid construeren in plaats van dat we dé werkelijkheid registreren.
De waarnemingsconstanties zijn niet aangeboren maar aangeleerd. De constanties houden in dat wij aan objecten bijvoorbeeld een constante grootte, vorm en kleur toekennen, al zou de gewaarwording (dus de informatie die de zintuigen krijgen) anders doen vermoeden. De grootteconstantie zorgt ervoor dat we een voorwerp of persoon even groot waarnemen ongeacht de afstand die we tot die persoon of dat voorwerp innemen. Als je puur kijkt naar de informatie die op het netvlies valt dan zou een boek dat je vlak voor je ogen houdt ontzettend groot zijn en een boek aan het andere eind van een ruime kamer maar heel klein zijn. Toch denken we niet de eerste keer 'Tjonge jonge wat een groot boek' en de tweede keer 'wat een miniboekje zeg'. Op grond van allerlei aanwijzingen uit de omgeving leren we waar te nemen wat dichter bij ons is en wat verder weg, en we passen op grond daarvan een automatische correctie op de grootte van de gewaarwording toe. 
De vormconstantie houdt in dat we een complete ruimtelijke vorm van een voorwerp construeren, die we feitelijk niet zien. Zo zie je soms alleen de achterkant van een stoel, maar in je waarneming vertaal je dit naar een complete stoel. Zo denk je bijvoorbeeld niet dat de stoel maar twee poten heeft toevallig omdat jij er maar twee ziet. Zo zie je in een deur ook altijd een deur, ongeacht of hij dicht halfopen of helemaal open is. Toch zijn de beelden die op je netvlies vallen in deze gevallen heel verschillend (zie fig. 4.10).
 
fig. 4.10 = deur in vier standen zie p. 175 Hilgard
 
Kleurconstantie houdt in dat we aan voorwerpen in onze omgeving dezelfde kleur blijven toekennen ook al verandert de gewaarwording van die kleur door een andere lichtinval. Als je in de zon de krant zit te lezen lijkt het krantenpapier vrij helder wit. Als er een wolk voor de zon komt is het papier objectief gezien ineens vrij grijs. Toch denk jij geen moment dat er een wonder gebeurd is en dat de krant ineens een andere kleur gekregen heeft. Zowel met als zonder zon is je waarneming van de kleur van het krantenpapier een grijswitte/vuilwitte kleur. Omdat je weet dat de krant in beide gevallen dezelfde kleur heeft (top-down informatie) zie je als het ware in beide gevallen ook dezelfde kleur.
 
Strikt genomen betekenen de waarnemingsconstanties een vertekening van de werkelijkheid. In alle gevallen is sprake van beïnvloeding van bottom-up informatie door top-down informatie. De waarnemingsconstanties zijn natuurlijk voor de mens heel functioneel. Dankzij de grootteconstantie neem je direct waar dat een klein stipje op je netvlies een op je afstormende auto is. Dankzij de vormconstantie herken je mensen en voorwerpen in je omgeving onmiddelijk zonder dat je iedere keer weer je zintuigelijke informatie van a tot z moet analyseren. Dankzij de kleurconstantie blijft onze omgeving herkenbaar voor ons, ongeacht de hoeveelheid licht die ons op verschillende momenten omringt.
 
Observeren en interpreteren
Een heel belangrijk onderdeel van de beroepsuitoefening van een verpleegkundige is het observeren van de mensen die zij verpleegt. Als verpleegkundige kom je veel in contact met zorgvragers. Daardoor ben je als verpleegkundige bij uitstek in de positie om te observeren hoe het met hen gaat. Dit is belangrijk voor je eigen beroepsuitoefening, maar ook andere disciplines (waaronder artsen) hebben de observaties van de verpleegkundigen hard nodig.
 
Bij het observeren maak je gebruik van je waarnemingsfunctie. Met behulp van je waarnemingsfunctie kun je dingen zien, horen, ruiken, proeven en voelen. Observeren is een gespecialiseerde toepassing van de psychische functie van het waarnemen. Toch is observeren niet hetzelfde als waarnemen.
Waarnemen doe je namelijk de hele dag door, dit gaat vanzelf en onbewust. Als je 's morgens wakker wordt hoef je niet te denken: 'o ja, laat ik eens gaan horen en laat ik eens gaan zien en ruiken', dit gaat allemaal vanzelf. Observeren daarentegen is iets dat je heel bewust doet, je gaat bijvoorbeeld heel bewust kijken hoe de huid van mevrouw Bergen eruit ziet: is hij wit of juist rood, soepel of perkamentachtig, vettig of schilferig enzovoort. 
Uit het voorbeeld van mevrouw Bergen blijkt ook al dat observeren doelgericht gebeurt: je observeert met een bepaald doel voor ogen. In het geval van mevrouw Bergen is je doel bijvoorbeeld dat je wilt kunnen rapporteren hoe de conditie van haar huid is. Met dit doel voor ogen ga je dus observeren. Waarnemen is iets dat we meestal niet zo doelgericht doen, we nemen de hele dag door waar en we zien daarbij wel wat er op ons afkomt. Zoals hierboven al aangegeven maken we bij