Orale fase (0-18 maanden)

De mens wordt als zuigeling geboren en het leven staat dan primar in het teken van het bevredigen van honger en dorst. Gedurende deze levensfase, die ongeveer loopt van 0 tot 18 maanden, ontleent de mens zijn welbevinden (zie lustprincipe) aan de prikkeling van de mond dat Freud dan ook ziet als het centrale lichaamsdeel in deze fase; hiermee leert de baby als het ware de wereld, zichzelf en zijn relatie tot de wereld kennen. Ligt het accent aanvankelijk op zuigen en happen, na het doorkomen van de tanden ontwikkelt zich het bijten. Gaandeweg ontdekt de baby dat 'eten' niet alleen te maken heeft met honger, dorst en de bevrediging daarvan in directe zin. Eten wordt ook geassocieerd met angsten, zoals voor het uitblijven van de bevrediging of voor walgelijke (giftige!) dingen.  Idem voor angst om opgegeten te worden.  Kortom, met eten (en dus met de mond) zijn lust en angst verbonden. Fouten in de ontwikkeling of opvoeding in deze orale fase, komen tot uitdrukking in het verschijnsel overgave of verslaving. Men kent geen matiging en leeft volgens het 'alles of niets-principe'. Roken, drinken, snoepen, gulzigheid, veeleisend of juist overdreven royaal zijn,  zijn kenmerken van weeffoutjes in deze fase. Als deze weeffoutjes groot zijn, is sprake van een neurose; in dit geval spreekt men dan van orale fixatie.