Clientgerichte therapie

In dit hoofdstuk gaan we kijken naar de praktische consequenties en toepas

singen van de humanistische theorieën. We maken weer het onderscheid
tussen de actualisatietheorieën die het accent leggen op het realiseren van
datgene wat in feite al aanwezig is en de perfectietheorieën die ervan uitgaan
dat de mens meer wil dan eigen mogelijkheden waarmaken. De mens wil
zich ontwikkelen in de richting van het ideale, het perfecte. Carl Rogers en
Abraham Maslow worden genoemd bij het actualisatiemodel. Rogers en
Maslow noemen we humanistisch. De vertegenwoordigers van het perfectiemodel
waren Alfred Adler, Gordon Allport en Erich Fromm en zij worden
gekenmerkt als idealistisch.
 
Het valt op dat de overstap van theorie naar praktische toepassing niet altijd
rechtlijnig wordt genomen. We bedoelen hiermee dat sommige theorieën
van elkaar verschillen, terwijl de praktische toepassing ervan, bijvoorbeeld
in therapieën, niet uiteenloopt. Denkt u maar aan de ideeën van Sigmund
Freud en Erich Erikson die van elkaar afwijken. De methode in de therapie is
echter niet zo anders, hoewel in de interpretatie het verschil in opvattingen
tot uiting komt. Andersom geldt hetzelfde: sommige theoretische standpunten
lijken dicht bij elkaar te liggen, terwijl de toepassingen ervan grote
verschillen laten zien. Een voorbeeld hiervan vormen de theorieën van
Sigmund Freud en Harry Sullivan en hun therapeutische toepassingen.
Daarnaast zien we ook dat sommige psychologen belangrijke theorieën
ontwikkelen, terwijl ze die niet zelf ”vertalen” naar een therapeutische
setting. In dit hoofdstuk zien we voorbeelden van theorieënbouwers,
bijvoorbeeld Abraham Maslow en Erich Fromm. We beperken ons tot het
beschrijven van onderzoeken die door de betrokken psychologen zijn
verricht. Een onderzoek vormt, hoewel anders dan een therapievorm, ook
een praktische toepassing van theoretische uitgangspunten. Een relatief
groot deel van dit hoofdstuk wordt besteed aan de ”client-centered therapy”
of de non-directieve therapie van Carl Rogers. Reden hiervoor is het
eenvoudige feit dat Rogers invloed heeft op het praktische werk in de
hulpverlening.
 
Vertegenwoordigers van het actualisatiemodel
 
De cliëntgerichte therapie van Carl Rogers
In 1940 verschijnt het eerste artikel van Carl Rogers waarin hij principes en
technieken beschrijft die later bekend worden onder de naam ”non-directieve
therapie”. Twee jaar later verschijnt zijn eerste boek over dit onderwerp:
”Counseling and Psychotherapy”. Allereerst staan we stil bij de naam van deze
therapie. Rogers kiest voor de naamgeving cliënt, terwijl in die tijd meestal
werd gesproken over de patiënt of de geanalyseerde. Hij geeft hiermee aan dat
hij de mensen die voor therapie in aanmerking komen niet ziet als ziek, zoals
bij patiënt in een medisch model. Ook ziet hij de persoon niet als geanalyseerde,
als iemand die de verantwoording voor de therapie overdraagt aan de
analyticus. De geanalyseerde is ”lijdend voorwerp”. De term cliënt lijkt beter te
passen bij de manier waarop Rogers met hen omgaat: een mens die uit eigen
vrije wil hulp vraagt bij zijn problemen, zonder daarmee de verantwoordelijkheid
voor zijn situatie uit handen te geven.
 
De term ”non-directief” wil zeggen dat niet de therapeut het verloop van de
therapiezittingen bepaalt, maar de cliënt. Letterlijk vertaald, betekent nondirectief:
niet-sturend.
 
Voor wie is deze therapie bedoeld? Rogers richt zich op mensen die zich niet
vrij voelen in hun ontwikkeling, die zich angstig en onzeker voelen. Het beeld
dat ze van hun huidige zelf hebben, wijkt af van het geïdealiseerde zelf. Rogers
noemt dat incongruentie. De cliënt staat negatief ten opzichte van zichzelf. Een
voorbeeld maakt dat duidelijk.
 
”Ik voel me niet normaal en ik zou dat zo graag willen ... Ik dacht, ik moet
iets hebben om over te praten, maar dan zie ik alles draaien voor mijn ogen.
Ik heb geprobeerd na te denken over wat ik zou gaan zeggen. Maar dan kom
ik hier en er komt niets uit. Ik kan helemaal geen besluiten nemen; ik weet
niet wat ik wil. Ik heb geprobeerd hier logisch over na te denken; ik probeer
erachter te komen welke dingen belangrijk zijn voor mij.”
 
De therapeut
Wat kunnen we verwachten van een cliëntgerichte therapeut? De therapeut
tracht zo nauwkeurig mogelijk de totale belevingswereld van de cliënt te
begrijpen en aan te voelen. Hij kruipt als het ware in de huid van die ander.
Daarbij gebruikt hij twee middelen:
1. hij luistert intensief
2. de woorden van de cliënt vat hij tussendoor samen in eigen woorden.
 
Zijn houding maakt duidelijk dat hij de cliënt en alles wat deze ervaart en zegt,
accepteert. Op die manier geeft hij de cliënt volledig positieve aanvaarding,
zonder voorwaarden te stellen. Rogers noemt dat unconditional positive
regard.
De cliënt krijgt de kans, in de veilige atmosfeer van de therapie, negatief
zelfbeeld, afweer en conflicten onder ogen te zien. U herinnert zich dat in de
theorie van Rogers centraal staat dat: als de mens in een veilige, accepterende
omgeving is, de drang naar groei en ontwikkeling vanzelf naar boven komt.
Wanneer de therapeut er kans toe ziet de sfeer warm en veilig te maken en te
houden, doet de cliënt de rest!
 
Dit klinkt simpel. Van Otto Rank is de opvatting dat de therapeut niet ”buiten
schot” blijft: zijn eigen opvattingen, gevoelens en idealen en zeker ook zijn
eigen tekortkomingen en conflicten neemt hij mee in de therapeutische
situatie. Rogers is zich hier van bewust. Hij maakt onderscheid tussen
emotionele identificatie en empathisch meevoelen. De therapeut hoeft niet zelf
emotioneel betrokken te raken bij de gevoelens van de cliënt. Hij hoeft niet alles
net zo te voelen als de cliënt. Hij tracht zich geheel in te leven in de gevoelswereld
van de cliënt en dat over te brengen, zodat de cliënt dat ervaart. In het
begin is Rogers strenger ten aanzien van die eigen gevoelens van de therapeut:
alleen die gevoelens die worden opgeroepen door de ervaringen van de cliënt,
mogen worden geuit. De therapeut moet zich bewust zijn van zijn eigen ideeën
en waarden, maar deze komen niet aan de orde tijdens de therapie.
Later brengt hij het begrip authenticiteit, of echtheid, in: de therapeut dient zich
bewust te zijn van wat hijzelf voelt en die eigen gevoelens accepteren, hij moet
weten wie hij is. Wanneer hij zich dat niet blijft realiseren, is de kans aanwezig
dat zijn gevoelens onbewust gaan meespelen en zijn gedrag gaan beïnvloeden.
Een voorbeeld hiervan: stel dat de cliënt tijdens de therapie negatieve gevoelens
bij de therapeut oproept, bijvoorbeeld gevoelens van irritatie of verveling. Hoe
kan de therapeut dan volledig accepterend en tegelijkertijd authentiek, of echt,
zijn? Carl Rogers zegt dat de therapeut deze negatieve gevoelens in zichzelf
dient te onderkennen en tegelijkertijd de ervaringswereld van de cliënt dient te
blijven meevoelen. Eerder in dit hoofdstuk wordt gezegd dat de therapeut
voortdurend tracht te verwoorden wat de cliënt meedeelt. Een voorbeeld:
cliënt:
 
”Ik heb het gevoel dat mijn moeder mij steeds in de gaten houdt en alles wat
ik doe, bekritiseert. Ik kom dan van binnen helemaal in opstand. Ik probeer
het langs me heen te laten gaan, maar weet u, er zijn ogenblikken, wanneer
ik haar argusogen weer op me voel rusten, dat ik inwendig kook.”
 
Mogelijke verwoording hiervan door de therapeut:
 
”Als ik u goed begrijp, maakt u zich behoorlijk kwaad over haar kritische
houding. Klopt dat?”
 
Wat is de functie van dit voortdurend verwoorden van hetgeen de cliënt naar
voren brengt?
Allereerst is het een middel om aan de cliënt te laten zien dat de therapeut hem
op de voet volgt in het gesprek. Dit helpt mee de cliënt ervan te doordringen in
het geheel aanvaard te worden.
Daarnaast geeft het de cliënt de gelegenheid te controleren of de boodschap
overkomt. Opmerkingen zoals ”klopt dat?” zijn uitnodigend om correcties aan
te brengen, of nuances aan toe te voegen. Als derde noemen we het
overdrachtsverschijnsel: in de psychoanalytische therapie zien we dat de
patiënt geneigd is gevoelens die met een ander zijn verbonden op de therapeut
te projecteren. Terwijl Freud daar waarde in ziet, vindt Rogers dat de therapeut
de kans op overdracht zo klein mogelijk dient te maken. Door voortdurend zelf
te praten, te herformuleren heeft de cliënt minder de neiging gevoelens op de
therapeut te projecteren. De focus dient op de cliënt gericht te blijven.
 
Hoe beoordeelt de cliënt de therapeut?
Het oordeel van de cliënt over de therapeut is een onbetreden onderzoeksgebied,
zegt Rogers. Toch is het prettig antwoord te weten op vragen zoals: wat
betekent het voor de cliënt om bij een Rogeriaanse therapeut in behandeling te
zijn? hoe kunnen we de therapievorm zodanig wijzigen zodat optimaal succes
wordt bereikt? Rogers hecht grote waarde aan de verslagen die cliënten
bijhouden van de therapeutische zittingen.
Allereerst begint de cliënt niet ”blanco” aan de therapie. Cliënten hebben
verwachtingen van de therapie en van de therapeut. Verwachtingen kunnen het
volgende inhouden:
• de therapeut leidt mij en beschermt me --> vaderfiguur
• de therapeut roeit het kwaad er uit --> chirurg
• de therapeut geeft mij adviezen --> raadgever
• vanuit negatieve ervaringen heeft de cliënt een angstige, gespannen verwachting
• de therapeut wordt gezien als verlengstuk van de autoriteiten, alsof de cliënt
tot therapie veroordeeld is door de rechtbank
• ambivalente houding ten opzichte van de therapeut.
 
Rogers gaat ervan uit dat deze laatste houding het meest voorkomt. Na enkele
zittingen blijken cliënten de beginfrustratie overwonnen te hebben en de
gesprekken te ervaren als heilzaam. Die beginfrustratie wordt veroorzaakt door
een zekere teleurstelling die de cliënt voelt, wanneer hij in de gaten krijgt dat hij
zelf verantwoordelijk is voor het therapeutisch proces. De therapeut geeft geen
oplossing, geen antwoord of advies. Dat kan teleurstellend zijn.
 
Cliënt:
”U laat me voor mezelf nadenken en dat vind ik niet prettig. Ik wil een
advies.”
 
Anderzijds kan de cliënt na een paar zittingen het gevoel krijgen dat er een
veranderingsproces op gang komt.
 
Cliënt:
”Als ik bij u ben, voel ik me verloren, vooral als ik te horen krijg dat ik een
uur bij u moet blijven. Ik kan niet meer rustig zitten praten of iets anders
doen. Ik krijg het gevoel dat ik in de steek word gelaten, dat ze me helemaal
alleen met mijn probleem laten zitten. Maar spoedig ontdek ik dat ik, door
over mijn besluiteloosheid en problemen te praten, beter in staat ben het feit
onder ogen te zien dat ik uiteindelijk bij het oplossen van mijn problemen
zelf het initiatief moet nemen in plaats van al mijn hoop op de therapeut te
stellen.”
 
Verloop van het therapeutisch proces
 
Fase-indeling
Het therapeutisch proces is in een zevental fasen te verdelen. Rogers bedoelt
hier niet mee dat iedere cliënt alle fasen en in deze volgorde doormaakt; de faseindeling
geeft het beeld van een gemiddeld proces.
 
Fase 1: In deze fase houdt de cliënt de boot enigszins af; praat over
externe zaken, probeert intimiteit te vermijden.
Fase 2: De cliënt begint voorzichtig over probleemgebieden te
spreken. De oorzaak wordt buiten zichzelf gezocht.
Fase 3: De cliënt gaat uiting geven aan persoonlijke gevoelens; deze
worden in vergelijking gebracht met gevoelens van anderen.
Men begint persoonlijke constructen te herkennen.
Fase 4: De intensiteit van de geuite gevoelens neemt toe, maar
beperken zich tot niet-actuele gebeurtenissen.
Fase 5: In deze fase vindt de doorbraak plaats en durft de cliënt
actuele gevoelens volledig te uiten. Deze gevoelens kunnen
de cliënt aan het schrikken maken, maar hij herkent ze toch
als de zijne.
Fasen 6 en 7: Deze fasen kenmerken zich door een uitbouw van de zelfexpressie
en zelfaanvaarding. De persoonlijke constructen
worden flexibeler.
 
Naarmate de cliënt vrijer zijn gevoelens durft te uiten en onder ogen durft te
zien dat er innerlijke tegenstrijdigheden en conflicten in hem meespelen, krijgt
hij de kans deze opnieuw te bezien en op realistische wijze in zijn zelfbeeld in
te passen. Het proces kan gepaard gaan met hevige spanningen, zoals depressieve
gevoelens, chaotisch en instabiel zelfbeeld. Een cliënte beschrijft dat als
volgt:
 
”In het achttiende gesprek stort ik in een draaikolk van tegenstrijdige
gevoelens. Het scheelt niet veel of ik geef in dat gesprek toe dat ik soms van
mijn vader houd. Dit geeft een gevoel alsof ik mij op de rand van een
verschrikkelijke afgrond bevind; later zeg ik hierover, dat ik een valkuil voor
mijzelf graaf. Als ik vraag: ”wat heeft dat met de basis van mijn bestaan te
maken?”, kan ik nauwelijks spreken. De intensiteit en de diepte van het besef
dat ik een punt bereik, verder dan ik ooit ben tegengekomen, valt niet te
beschrijven. De wanhoop, angst en ergernis, alles heviger dan ooit, zijn
totaal. Zodra het gesprek is afgelopen, wil ik dat het opnieuw wordt
afgedraaid zoals we dat vaker doen. Ik herinner mij hoe ik achterover lig en
huiverend luister, als het punt nadert waar ik zo bang voor ben; het
moment, waarop ik zeg: ”Ik houd van mijn vader.” Ik geloof dat ik het
gedeelte waar ik op wacht, in het geheel niet hoor. Ik val in slaap en word pas
wakker als de band is afgedraaid. Als ik wakker word, ben ik bang en
ongelukkig. Aan het begin van het volgende gesprek tracht ik dit voorval te
omzeilen. Ik ben gedurende het gesprek boos en verward en ieder ogenblik
bang voor wat ik het volgende moment zou kunnen doen of zeggen. Tussen
de twee zittingen in beleef ik uren van totale wanhoop. Ik verkeer in een
toestand van desintegratie, die het voorstadium vormt voor een betere
integratie, maar die al met al een bijzonder zware periode in mijn leven is.
Uit de drie volgende gesprekken blijkt hoeveel moeite ik doe er weer uit weg
te vluchten en hoe onontkoombaar een ervaring is. In het tweeëntwintigste
gesprek, achttien dagen later, kan ik er tamelijk rustig op terugzien.”
 
Het vorenstaande voorbeeld raakt de kern van het therapeutisch doel: het
stapsgewijs dichter bij angst en verdrongen gevoelens komen, deze bewust
maken, ondanks pijn en verzet en ze weten in te passen in de structuur van het
zelf.
 
Via desorganisatie naar reorganisatie
Het therapeutisch proces loopt via desorganisatie naar reorganisatie van het
zelf. Het zelfbeeld is opgebouwd uit:
• opvattingen over eigen capaciteiten en eigenschappen
• voorstellingen van het begrip zelf in relatie tot anderen
• waarden die aan ervaringen en objecten worden toegekend.
 
Effecten van rogeriaanse psychotherapie
In het algemeen treden er tijdens het therapeutisch proces een aantal verschuivingen
op:
• aandacht voor symptomen
- aandacht voor het zelf
• aanvankelijke negatieve instelling
- positieve instelling ten aanzien van
het zelf
• in het begin ligt de nadruk op het
- later aandacht voor het hier en nu.
verleden
 
Rogers doet onderzoek naar het effect van zijn therapie en ontwikkelt daartoe
een schaal met zeven variabelen. De schaal wordt ontworpen door Rogers in
samenwerking met Rablen en Walker en getoetst op bruikbaarheid:
De zeven variabelen zijn:
1. relatie tot eigen gevoelens
2. wijze van ervaren
3. incongruentie tussen ervaring en bewustzijn daarvan
4. de communicatie van zichzelf
5. de manier waarop persoonlijke constructen worden beschouwd
6. de relatie tot eigen problemen
7. de relatie met andere personen.
 
Twee ervaren beoordelaars krijgen gespreksfragmenten van twee minuten te
beluisteren. De fragmenten zijn afkomstig van vijf geslaagde en vijf minder
geslaagde therapieën. Ze betreffen zowel begin- als eindsessies. De beoordelaars
geven hun mening over het procesverloop aan de hand van de opgestelde
zeven categorieën. Het oordeel van de beoordelaars wordt vergeleken met de
beoordeling van zowel de cliënt als de therapeut in kwestie. Het resultaat: de
beoordelaars blijken met gebruikmaking van deze schaal de geslaagde van de
niet-geslaagde therapieën te kunnen onderscheiden. Voorts blijkt dat in vroege
fasen al te voorspellen is of de therapie succes zal hebben of niet. In een ander
onderzoek wordt gekeken naar veranderingen bij cliënten in hun zelfwaarneming:
in het begin van de therapie blijkt de discrepantie tussen zelfconcept
en zelfideaal in het algemeen groot; naarmate men verder in de therapie komt,
neemt de discrepantie af. Men bekijkt zichzelf veel positiever.
 
Verbalisering van de emotionele belevenisinhouden
De psychotherapeut verplaatst zich zo goed mogelijk in de situatie van de cliënt
om zijn belevingswereld te begrijpen en na te beleven. Voorzover hij de
gevoelens van blijdschap, angst of verwarring begrijpt, deelt hij ze mee. We
spreken dan van verbalisering van de emotionele belevenisinhouden. Doel is de
opheldering van de gevoelens van de cliënt, zodat de therapeut wijst op de
reflectie van zijn innerlijke gevoelens. Dit zijn processen van verbale conditionering
en modelleren die de verhoging van de zelfexploratie van de cliënt tot
doel hebben.
Noemenswaard is het onderzoek dat Ch.B. Truax doet: hij wil zien of leertheoretische
principes worden toegepast in de therapeutische praktijk. De
therapeut heeft geleerd steeds begrijpend en aanvaardend te zijn en te trachten
het interne referentiekader, dat is het geheel van opvattingen van waaruit
iemand de wereld bekijkt, van de cliënt te volgen. Met andere woorden nondirectief
te zijn. Truax is benieuwd of therapeuten onbewust meesturen in de
vorm van het geven van aandacht aan uitingen van de cliënt die hen bevallen.
Als resultaat meldt hij dat de rogeriaanse therapeut de neiging heeft minder
empathie, aanvaarding of warmte te tonen, wanneer de stijl van uitdrukking
van de cliënt verschillend is van de zijne. De neiging tot meer empathie,
wanneer de cliënt minder van hem verschilt. Dat betekent dat de rogeriaanse
therapeut denkt dat de cliënt aangeeft in welke richting de therapie verloopt,
maar in feite kan het de therapeut zijn die via verbale conditionering de
richting van de therapie bepaalt. Aan de hand van het door Truax ontwikkelde
scala aan zelfexploratie en verwoording van emotionele belevenisinhouden van
de cliënt, is het mogelijk het gedrag van de cliënt en van de therapeut in te
schatten en het verband tussen de gedragswijzen ten opzichte van elkaar vast te
stellen. Bij het tweede therapeutisch gesprek kan aan de hand van de zelfexploratie
de afloop van de therapie voorspeld worden. De cliënten met een aanleg
voor zelfexploratie hebben meer kans op succes. De cliënt heeft dan de
capaciteit zichzelf te analyseren.
 
Werkterrein van Carl Rogers
Carl Rogers past zijn therapeutische principes op twee verschillende groepen
mensen toe: op studenten en later op chronisch schizofrenen. Veel van zijn
therapieën worden op de band vastgelegd en vormen zijn bron van onderzoek.
Het grote verschil tussen beide groepen is het verschil in motivatie: de
studenten komen uit vrije wil hulp zoeken, terwijl de schizofrene cliënten geen
hulp zoeken. Uit onderzoek blijkt dat de schizofrene cliënt er zelfs op achteruit
kan gaan in therapie: zijn angstscore gaat omhoog! Rogers merkt op dat bij de
meeste cliënten het verkennen en ontdekken van het zelf voldoening geeft. Bij
zijn schizofrene cliënten mist hij die drang naar exploratie van het zelf. Wat
hiervan de oorzaak is, weet hij niet. Een ander nog niet verklaard gegeven is dat
vrouwen in cliëntgerichte therapie meer vooruitgang boeken dan mannen.
Algemene voorwaarden voor constructieve verbetering van de cliënt in
therapie zijn:
• er is een relatie: therapeut en cliënt zijn zich bewust van elkaar
• de cliënt is in een toestand van incongruentie, is angstig en kwetsbaar
• de therapeut is congruent, niet ideaal, maar bewust van eigen gevoelens
• de therapeut aanvaardt de cliënt volledig, zonder voorwaarden
• de therapeut heeft empathisch begrip voor de cliënt en laat dit ook merken
• de cliënt wordt zich bewust van de houding van de therapeut.
 
Als aan deze voorwaarden is voldaan en deze blijven gelden, is dat voldoende
om veranderingen in de cliënt teweeg te brengen, ongeacht het ziektebeeld.
 
Andere toepassingen van de zelfverwezenlijkingstheorie
In 1964 verschijnt een boek met de titel: ”Dibs, in search of self”, geschreven
door de speltherapeute Virginia Axline.
Het is het verslag van een ernstig gestoord jongetje, Dibs, dat in speltherapie bij
Axline zich weet te ontwikkelen tot een sterke, gezonde persoonlijkheid. De
kleuterleidster, die hem al twee jaar op school heeft, beschrijft het gedrag van
Dibs zo:
 
”Zijn gedrag is wisselvallig! De ene keer lijkt hij in sterke mate geestelijk
onvolwaardig. ’n Andere maal doet hij snel en rustig datgene wat hem
gevraagd wordt, zó, dat het lijkt dat hij in superieure mate intelligent is. Als
hij het idee heeft dat iemand hem observeert, kruipt hij vlug in zijn schulp.
Over het algemeen kruipt hij langs de muren van het lokaal, terwijl hij zich
schuilhoudt onder tafeltjes, zich voor- en achteruitbewegend, knagend op
de zijkant van zijn hand, zuigend aan zijn duim, vooroverliggend en star
naar de vloer kijkend als een van de leidsters of kinderen hem in een of
andere bezigheid wil betrekken. Hij is een kind dat totaal losstaat van een
wereld die hem, naar het hem lijkt, koud en onvriendelijk omringt.”
 
De schoolpsycholoog probeert hem herhaaldelijk te testen. Maar Dibs laat zich
niet testen. De kinderarts weet niet de juiste diagnose te stellen: Geestelijk
gestoord? Psychotisch? Hersenbeschadiging? Autistisch?
De manier waarop Axline met Dibs omgaat, doet denken aan de rogeriaanse
therapie: ze accepteert hem volkomen, laat het initiatief aan hem over, maar
volgt hem op de voet. Ze leeft zich in de gevoelswereld van de jongen in, maar
gaat nooit verder dan hij zelf wil. Tussentijds herhaalt ze in eigen woorden wat
hij zegt. Dibs projecteert zijn belevingswereld op de speelgoedfiguren in de
spelkamer. In het poppenhuis speelt hij situaties die hij thuis meemaakt en die
hem van streek brengen. Hoe verder de therapie vordert, des te meer blijdschap
hij laat zien. Een fragment:
 
”Telkens wanneer hij de naam van iets noemt, laat ik op de een of andere
manier merken dat ik het eens ben met hetgeen hij zegt. Ik zeg bijvoorbeeld:
”Ja, een bed”, of ”Ik geloof dat het een toilettafel is” of ”Het lijkt op een
konijn”. Ik probeer mijn antwoorden kort te houden, aansluitend bij wat hij
zegt en met genoeg variatie om niet saai te worden. Als hij de vaderpop
oppakt en ”Pappa?” zegt, antwoord ik ”Het zou Pappa kunnen zijn”. En zo
zetten wij onze conversatie voort bij ieder voorwerp dat hij oppakt en een
naam geeft. Ik denk dat dit de manier is om met hem in gesprek te komen.
Het noemen van voorwerpen lijkt een voldoende veilig begin. Dan gaat hij
voor het poppenhuis op de grond zitten. Hij kijkt er lang naar zonder iets te
zeggen. Ik laat hem met rust. Als hij daar zonder iets te zeggen wil zitten,
mag hij dat. Er moet een reden zijn voor hetgeen hij doet. Ik wil dat hij het
initiatief neemt voor de opbouw van onze relatie. Te vaak wordt dit gedaan
voor een kind door de een of andere overijverige volwassene die niet weet te
wachten. Zijn handen liggen ineengeklemd tegen zijn borst en hij zegt
telkens weer: ”Niet deuren op slot doen. Niet deuren op slot doen. Niet
deuren op slot doen.” Aan de klank van zijn stem is duidelijk te horen hoe
wanhopig en in het nauw gedreven hij zich voelt. ”Dibs houdt niet van
deuren op slot”, zegt hij. Er klinkt een snik in zijn stem.”
 
En een klein stukje verder:
 
”Dan ontdekt hij dat de wanden van het poppenhuis eruit genomen kunnen
worden. Hij haalt ze er een voor een uit, terwijl hij zegt: ”Niet houden van
muren. Dibs niet houden van muren. Neem alle muren weg, Dibs!” En in de
speelkamer haalt Dibs iets af van de muren die hij rondom zichzelf heeft
opgetrokken.”
 
Dit verslag is de eerste keer dat Dibs met de speltherapeute meegaat
opgenomen. Het is ongelofelijk hoe duidelijk dit kind zijn gevoelens in
spelvorm laat zien. De vooruitgang gaat snel: hij wordt zelfstandiger, trots op
eigen kunnen en hij laat zien dat al die tijd dat hij ogenschijnlijk in een andere
wereld vertoeft, hij in feite veel uit zijn omgeving in zich opneemt. Wanneer u
dit boek leest (wat alleszins is aan te raden!), begrijpt u wat er wordt bedoeld
met ”de drang tot zelfverwezenlijking”:
 
een enorme groeikracht die loskomt in een accepterende en veilige omgeving
 
Verder wijzen we op een artikel dat verscheen in het ”tijdschrift voor relatieproblematiek”
(nr. 2, 1978) van R.F. Levant, verbonden aan de universiteit van
Boston en zelfpraktiserend cliëntgerichte therapeut. Hij wijst op de
mogelijkheid cliëntgerichte gezinstherapieën te doen. Een aantal jaren doet hij
hiermee goede ervaringen op. Tot die tijd is er weinig literatuur over deze
toepassing van cliëntgerichte therapie. Toch acht hij deze therapievorm
geschikt. Aan de therapeut worden in principe dezelfde eisen gesteld als in het
geval van individuele rogeriaanse therapie. Een extra complicatie wordt
gevormd door het feit dat de therapeut nu meer personen tegelijkertijd moet
begrijpen, aanvaarden en empathisch tegemoet treden. Daarnaast moet hij
begrip krijgen voor wat ieder van de gezinsleden zelf ervaart in de gezinsrelatie.
De resultaten van zijn ervaringen zijn goed: deze vorm van gezinstherapie lijkt
bijzonder doeltreffend om moeilijke gezinssystemen ”mee” te krijgen. Voordat
het tot een opname van een van de gezinsleden komt, heeft het gezin het zwaar
te verduren. Levant werkt in een psychiatrisch ziekenhuis en kent de pijn. Dit
resulteert in verhoogd angstniveau en of verhoogd schuldgevoel van de gezinsleden,
waardoor ze aanvankelijk niet bereid zijn met therapie mee te doen.
Toch blijken dergelijke gezinnen tevreden met deze gezinstherapie. Vaak
blijken allerlei andere verwikkelingen die op zichzelf als diep pathologisch
worden beschouwd, spontaan te worden herkend en opgelost. Zo ontdekt
bijvoorbeeld een ouderpaar tijdens hun vele gesprekken over hun opgenomen
dochter, dat zij, door hun aandacht te richten op de dochter, hun eigen
problemen in hun huwelijksrelatie uit de weg gaan. Ze gaan ermee aan het werk
en lossen een groot deel van de problemen op.
 
Recente ontwikkelingen
Ten slotte wijzen we erop dat de rogeriaanse therapie zich in de loop der jaren
heeft ontwikkeld tot een veelzijdige manier van werken. Eigenlijk bestaat er
niet één rogeriaanse therapie, maar is er sprake van verschillende soorten
rogeriaanse therapie. In een artikel in het tijdschrift voor psychotherapie in
1985 geeft O. de Haas een schets van de ontwikkelingen van de laatste jaren.
Duidelijk wordt dat er binnen de rogeriaanse therapie verschillende
stromingen zijn die eigen accenten leggen. Medewerkers van Carl Rogers
ontwikkelen binnen de rogeriaanse aanpak een eigen methode. De werkwijze
van Truax komt het meest met de oorspronkelijke ideeën van Rogers overeen
en wordt ook aangeduid als de cliënt-centered benadering. De benadering van
Gendlin noemt men de experiëntiële benadering. Niet de verbale uitingen
krijgen de aandacht, maar het beleven van de cliënt. Bij deze therapie speelt de
door Gendlin ontwikkelde ”focussing-techniek” een rol. Bij het toepassen van
deze techniek wordt de aandacht van de cliënt op díe plaatsen in het eigen
lichaam gericht, waar emotionele blokkades zich doen voelen: brok in de keel,
knoop in de maag, vlinders in de buik enz. Door bepaalde suggesties te doen,
wordt het belevingsproces van de cliënt in positieve zin gestimuleerd. Kieslers
methode noemt men de interactionele methode. Hij gaat ervan uit dat de
invloed van de therapie op de wijze van communiceren van de cliënt, het
kernpunt van de psychotherapie is. De cliënt dient gestimuleerd te worden tot
een flexibele, persoonlijke stijl van communiceren. We gaan niet nader op deze
methoden in, maar geven aan dat er verschillende rogeriaanse therapieën zijn.
De laatste jaren bestaat de tendens om de verschillende methoden te integreren
en te spreken van procesgerichte gesprekstherapie.
  
Toepassing van de ideeën van Abraham Maslow
Abraham Maslow en Carl Rogers zijn in de jaren zestig de toonaangevende
architecten van de humanistische psychologie. Van de twee is Rogers bij uitstek
degene met de praktisch uitvoerbare ideeën. Zijn basisideeën blijken op tal van
gebieden toepasbaar. De keerzijde hiervan is dat andere theoretici in de loop
der jaren minder aandacht krijgen. Maslow is hier een voorbeeld van. Maslow
heeft twaalf jaar klinische ervaring met psychotherapie. Merkwaardig is dat hij
weinig concreets zegt of publiceert over de toepassing van zijn behoeftetheorie
in therapievorm.
 
Hij legt voornamelijk de nadruk op de persoon van de therapeut: de onderlinge
verschillen tussen therapeuten zijn groter dan het verschil in hun theoretische
uitgangspunten. De therapeut dient geestelijk gezond te zijn, zelfvertrouwen te
hebben en problemen onbevooroordeeld aan te pakken. Vergelijken we deze
kenmerken met die welke Maslow toekent aan de gezonde persoonlijkheid,
dan zien we dat hij, net als Rogers, vindt dat een therapeut al een deel van de
weg naar zelfrealisatie dient te hebben afgelegd. Als therapeut is hij ervan
overtuigd dat de belangrijkste bron voor het ontstaan van neurotisch gedrag
ligt in niet-bevredigde verlangens naar veiligheid en contact met anderen.
Vandaar dat zijn aandacht in de therapie erop gericht is de cliënt te leren met
anderen om te gaan, want alleen dan zou deze zijn behoefte aan veiligheid en
saamhorigheid kunnen bevredigen. Een van de weinige voorbeelden die hij
geeft uit zijn eigen praktijk:
 
Een zeer verlegen en teruggetrokken vrouw wordt met succes geholpen om
meer zelfrespect te krijgen. Ze krijgt opdracht zich te handhaven in twintig
specifieke, maar nogal triviale, alledaagse situaties. Ze moet er bijvoorbeeld
op staan dat haar kruidenier een bepaald artikel voor haar op de kop tikt en
ze moet zich niets aantrekken van zijn bezwaren. Binnen drie maanden is
het duidelijk dat haar zelfrespect zo is toegenomen dat het haar hele gedrag
verandert. Ze kan kleren dragen die haar figuur tonen, wat ze eerst nooit
doet. Voor het eerst kan ze een zwempak dragen en ermee in het openbaar
verschijnen, iets waar ze eerst te verlegen voor was. Haar dromen veranderen
en ze biedt een aantal situaties het hoofd, die haar eerst te moeilijk
leken.
 
We zien dat deze therapeutische techniek niet veel nieuws biedt. Vreemd
genoeg heeft de aanpak eerder iets weg van gedragstherapie, met name assertiviteitstraining,
dan van de cliëntgerichte therapie van Rogers. Blijkbaar ligt de
waarde van Maslow niet op het gebied van de praktische toepassing van zijn
ideeën op psychotherapie e.d. Toch is zijn invloed in het algemeen groot. Dit
heeft te maken met zijn positieve en humanistische visie. Maslow zegt dat de
mens in wezen goed is en gelooft niet in erfzonde of animale driften. Volgens
hem is het de samenleving die de, overigens onschuldige, menselijke natuur
corrupt maakt. Als iedereen simpelweg opgroeit in een omgeving waarin
tegemoet wordt gekomen aan al zijn behoeften, groeien we allemaal op tot
perfecte, psychisch gezonde mensen.
 
Maslow besteedt aandacht aan de psychisch gezonde mens. Zijn onderzoek
naar zelfvervullers, zelfverwezenlijkers is bekend. Een praktisch probleem
hierbij is: hoe kom ik aan proefpersonen? Onder een steekproef van 3.000
studenten is er maar één die enigszins voldoet aan de definitie van zelfvervulling
zoals Maslow die opgesteld heeft. Het doel van dit onderzoek is: nagaan
in hoeverre de door Maslow te veronderstellen kenmerken van een zelfvervuller
inderdaad aanwezig zijn. Het onderzoek levert weinig harde feiten op,
mede door het kleine aantal proefpersonen. Door dit onderzoek ontdekt
Maslow dat deze mensen ervaringen beschrijven van intense vreugde,
verrukking, gelukzaligheid of extase.
Maslow noemt het topervaringen. Later blijkt dat niet alleen psychisch gezonde
mensen deze ervaringen kennen; bijna iedereen heeft weleens een topervaring.
Het zijn momenten in het leven van een mens waarop hij zich volledig voelt
functioneren. Het sterker, doelbewuster, zekerder van zichzelf voelen.
Een voorbeeld:
 
Een gastvrouw zegt na een diner, waarbij alles uitstekend is gegaan en wat
een fijne avond is geweest, haar laatste gast goedenacht, gaat op een stoel
zitten, kijkt om zich heen naar de rommel en krijgt een topervaring van
geluk en vrolijkheid.
 
Wat is de waarde van de theorie van Maslow voor de praktijk?
De waarde van zijn ideeën ligt op het gebied van de preventie. Het is een
aansporing om er in de opvoeding op toe te zien dat bij het jonge kind
voldoende bevrediging mogelijk is van zijn basisbehoeften. Het is een
waarschuwing aan het adres van allerlei instellingen waar kinderen worden
verzorgd om niet alleen te letten op de lichamelijke verzorging. De nadruk in
de opvoeding dient te liggen op de ontwikkeling van ieders mogelijkheden. Het
individu helpen het beste te worden wat hij kan worden. Daarnaast is het
ontwikkelen van zelfkennis en zelfinzicht belangrijk. Rogers en Maslow delen
we in bij het actualisatiemodel van de zelfverwezenlijkingstheorieën.
 
Nu volgt het perfectiemodel: de theorieën die hieronder ressorteren, nemen
aan dat de mens niet alleen zijn meegekregen capaciteiten wil realiseren, maar
streeft naar een hoger ideaal. In het nu volgende gedeelte gaan we na in
hoeverre hun ideeën toepasbaar zijn in de praktijk.
 
Vertegenwoordigers van het perfectiemodel
 
Alfred Adler
Na vijf jaren één van Freuds naaste medewerkers te zijn, komt het tot een breuk
tussen hen. Alfred Adler gaat zijn eigen weg en wordt de grondlegger van de
individuele therapie. Volgens Adler wordt de mens gekenmerkt door twee
belangrijke strevingen: het streven naar macht en het streven naar perfectie.
Ieder mens komt ter wereld met een aangeboren minderwaardigheidsgevoel.
Tijdens zijn leven tracht men deze minderwaardigheid te compenseren.
Compensatie kan slagen, zoals in het geval van de Grieks Demosthenes, die
stottert, maar na oefening een groot redenaar word. Na succesvolle compensatie
lukt het de mens een gezond en sociaal nuttig mens te worden. Nietsuccesvolle
vormen van compensatie leiden tot overcompensatie, bijvoorbeeld
het kleine mannetje met de grote mond, of tot andere vormen van neurotische
of psychotische compensatie. Laatstgenoemd zijn lichte resp. ernstiger vormen
van geestelijk afwijkend gedrag.
 
Een voorbeeld van neurotische aanpassing is het arrangement: een middelbare
scholier is bang te falen bij een belangrijk examen. Vlak voor dit examen valt
hij zich een hersenschudding, zodat hij onmogelijk examen kan doen. De
neurotische compensatie zorgt ervoor dat men niet verder komt dan zelfbescherming,
compenseren van gevoelens van onveiligheid en angst. Echt sociaal
contact durft men niet aan.
 
Hoe moet de therapeutische interventie bij deze mensen eruitzien? De
therapeut en de patiënt zitten tegenover elkaar, face to face. Van belang is de
relatie tussen beiden. De adleriaanse therapeut wil via dit sociale contact
belangstelling wekken voor verdere sociale contacten. De rol van de therapeut
is actief en belerend. Hij interrumpeert veelvuldig om de patiënt attent te
maken op zelfmisleidende neigingen. Samen proberen ze er achter te komen
hoe de neurotische levensstijl van de patiënt tot stand is gekomen. De
oorsprong wordt steeds gezocht in termen van machtsverhouding.
De individuele therapie van Adler heeft een ander aanzien dan de psychoanalyse
van Freud.
Als verschilpunten noemen we:
 
individuele therapie van Alfred Adler:
1. Accent ligt op minderwaardigheidsgevoelens
die niet goed kunnen worden gecompenseerd.
2. De patiënt is het slachtoffer van de sociale
omgeving.
3. Streeft naar bewust inzicht.
4. Vervangen door het geleide interview.
5. Heropvoeding van de patiënt, het komen tot
realistischer doelstellingen en het verhogen
van interesse voor sociaal contact. De levensstijl
wordt gewijzigd.
 
Psychoanalyse van Sigmund Freud:
1. Accent ligt op seksuele oorzaken van de neurotische
symptomen.
2. De patiënt is prooi van de eigen instinctmatige
behoeften.
3. Het accent ligt op het onbewuste.
4. De techniek van vrije associatie.
5. Via duiding de patiënt inzicht geven in de verdrongen
conflictstof die tot zijn symptomen leidt.
 
Zo is in de adleriaanse therapie een andere aanpak te zien dan in die van de
conflictpsychologen. De therapie streeft naar verbetering van sociale
contacten, die onder invloed van neurotische compensatie niet goed tot
ontwikkeling komen. Het theoretisch onderscheid tussen de actualisatie- en de
perfectieversie binnen dit zelfverwezenlijkingsmodel is in de praktijk lastig te
herkennen. Beide therapievormen zijn erop uit remmingen of blokkades weg
te nemen, om de mens de kans te geven zelf verder te groeien; in de adleriaanse
therapie wordt niet duidelijk of die uitgroei verder reikt dan de inherente
capaciteiten. Wat in zijn theorie wordt benadrukt, zien we in de therapeutische
praktijk niet duidelijk terug. Wellicht veronderstelt Adler dat, wanneer de
neurotische obstakels uit de weg zijn geruimd, de patiënt een realistischer beeld
van de werkelijkheid heeft en een grotere belangstelling voor sociaal contact.
De patiënt zal dan, met behulp van zijn eigen creatieve kracht, in staat zijn zich
steeds verder te ontwikkelen in de richting van het ideaal.
 
Gordon Allport
Wat betreft de toepassingen van de perfectietheorie van Gordon Allport
kunnen we tamelijk kort zijn: zo er al toepassingen zijn geweest, dan is er geen
literatuur over beschikbaar. Wel wordt verwezen naar de poging die hij samen
met Odbert onderneemt om een lijst samen te stellen met alle mogelijke
persoonlijkheidstrekken. Ook vinden we meldingen van de door Allport en
Vernon ontwikkelde waardelijst of attitudelijst.
De theorie van Allport spreekt mensen aan, vooral niet-psychologen! Zijn
theorie vormt een compromis tussen de leerpsychologie en de psychoanalyse.
Enerzijds geeft hij aan dat de mens als baby ten prooi is aan oerdriften, en
daarnaast geeft hij aandacht aan de spontane ontwikkeling, los van de fysiologische
behoeften.
 
”Gordon Allport vermijdt alle mensonterende eenzijdigheden; hij ziet de
persoon zoals deze ons vanuit de dagelijkse omgang vertrouwd is, als een
individu in de realiteit van het volle leven. De vaagheid van zijn denkbeelden
wordt door velen als een noodzakelijk kwaad meegeaccepteerd, voorzover
zij niet wordt opgevat als teken van een interessante diepzinnigheid.”
(Kouwer, in: ”Idolen van de psycholoog”.)
 
Met de uitspraak ”de persoon, zoals die ons vertrouwd is” wordt bedoeld: een
beeld anders dan het mensbeeld van het behaviorisme of de psychoanalyse,
waarin de mens als gecultiveerde rat of als prooi van zijn eigen innerlijke
driften gezien wordt.
 
Erich Fromm
De ideeën van Erich Fromm zijn populair. Als psychoanalyticus hanteert hij
psychoanalytische begrippen. Er wordt geen melding gemaakt van speciaal bij
zijn theorie behorende therapeutische principes. Hij wordt betiteld als cultuurfilosoof
en publiceert een aantal boeken. Hij geeft daarin zijn visie op de
invloed die cultuur en maatschappij hebben op de vorming van de persoonlijkheid.
Hij legt nadruk op de kapitalistische maatschappij, die leidt tot improductieve,
ongezonde persoonlijkheidstypen. Het is niet verwonderlijk dat
Fromm zich nauwelijks bezighoudt met therapeutische toepassingen. Immers,
Fromm gaat ervan uit dat de maatschappelijke structuur de veroorzaker van
psychische ongezondheid is. Dan is een therapievorm ondenkbaar. De
maatschappij dient eigenlijk cliënt te zijn!
In 1970 doet Fromm samen met Maccoby een veldonderzoek in een Mexicaans
dorp. De bedoeling is informatie te verkrijgen over de persoonlijkheidstypen
van de bevolking. Aan 406 dorpelingen wordt een uitgebreide vragenlijst
voorgelegd.
Belangrijke interessegebieden zijn: wijze van betrokkenheid, wijze van het
opnemen van ervaring, socio-politieke betrokkenheid, gerichtheid op ouders
en andere gedragscomponenten.
Daarnaast wordt gepoogd de factor productiviteit te meten. De gescoorde
vragenlijsten worden aan een factoranalyse onderworpen om te kijken of de
veronderstelde persoonlijkheidstypen van Fromm te onderscheiden zijn:
namelijk het receptieve, het exploiterende, het hamsterende, het productieve
type en de handeldrijver.
De onderzoekers concluderen dat de factor handeldrijvend niet aanwezig is in
het desbetreffende dorp. Dit is geheel in overeenstemming met de gedachte van
Fromm dat dit persoonlijkheidstype een product is van industrialisatie en
urbanisatie. Dit onderzoek ondersteunt de theorie van Fromm.
 
Samenvatting
In dit hoofdstuk gaan we in op de therapeutische toepassingen van de zelfverwezenlijkingstheorieën,
zowel op de actualisatie- als de perfectieversie. Van de
aanhangers van het actualisatiemodel krijgen de ideeën van Carl Rogers
aandacht, en wel omdat zijn therapeutische toepassingen navolging hebben,
met name zijn cliënt-centered therapie. Uitgangspunt in deze therapie is dat
niet de therapeut, maar de cliënt het verloop van de therapie bepaalt. Dit vereist
van de therapeut inlevingsvermogen in de cliënt en met hem meevoelen zonder
daarbij aan ”echtheid” te verliezen. Naast deze methode geniet Rogers
bekendheid vanwege zijn speltherapie en gezinstherapie. Leren met anderen
om te gaan is volgens Abraham Maslow nodig om de behoefte aan veiligheid en
samenhorigheid te kunnen bevredigen. Maslow legt in de therapeutische
uitwerking van zijn ideeën de nadruk op de persoon van de therapeut. Hij doet
onderzoek naar zelfverwerkelijking, maar dat blijkt in de praktijk niet te
traceren. Op grond van zijn theorie is dat ook te verwachten. Wel blijkt dat veel
mensen zogenaamde topervaringen beleven. Maslows theorie over de
behoeften zijn van belang op het gebied van preventie van storingen in de
menselijke ontwikkeling. In de opvoeding dient niet alleen aandacht te zijn
voor de lichamelijke behoeften van het kind, maar er moet ook gezorgd
worden voor uitgroei van de aangeboren/inherente mogelijkheden.
Bij de perfectievariant is aandacht besteed aan Alfred Adler. Hij legt de nadruk
op aangeboren minderwaardigheidsgevoelens die door compensatie weggewerkt
dienen te worden; dit kan in het sociale contact met anderen. Vandaar
zijn aandacht hiervoor in de therapie. Het doel van de Freudiaanse therapie is:
via duiding de patiënt inzicht geven in de verdrongen conflictstof die tot zijn
symptomen leiden. Bij Alfred Adler is het doel van de therapie de heropvoeding
van de patiënt, het komen tot realistischer doelstellingen en het
verhogen van interesse voor sociaal contact. De levensstijl wordt gewijzigd.
Fromm besteedt weinig aandacht aan de therapeutische uitwerking van zijn
theorieën. Dit is voor een groot gedeelte terug te voeren op de nadruk die hij
legt op de maatschappij als oorzaak van psychische ongezondheid. Onderzoek
bevestigt zijn aannamen aangaande het bestaan van bepaalde persoonlijkheidstypen.
 
 
Geraadpleegde literatuur
• Axline, V.M.: Dibs, het gevecht van een gestoord kind op zoek naar de eigen
identiteit, Bosch en Keuning, Baarn 1974 (antiquarisch)
• McCrae, R.R. & Costa, P.T. A Five-factor theory of personality. In L.A.
Pervin & O.P. Johns (Eds.) Handbook of Personality: Theory and Research
(2nd ed. p.p. 139-153. Nw. York Guilford Press 1999
• Lietaer G. e.a. Doelstellingen en interventies in de 4 psychotherapeutische
hoofdoriëntaties. In: Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, afl. 43 (3)
2005
• Rogers, C.R.: Cliënt als middelpunt therapie. Lemniscaat, Rotterdam 1951
(antiquarisch)
• Rogers, C.R.: Mens worden. Bijleveld, Utrecht 1978 (antiquarisch)
 
Parate-kennisvragen
1. Wat wordt bedoeld met de uitspraak: theorie en praktijk liggen niet altijd in
elkaars verlengde?
 
2. Wat verstaat Carl Rogers onder ”non-directief”?
 
3. Hoe kan een therapeut volgens Carl Rogers proberen zo nauwkeurig mogelijk
de totale belevingswereld van de cliënt te begrijpen?
 
4. Wanneer noemt Carl Rogers een therapeut ”authentiek”?
 
5. Wat voor verwachtingen kunnen cliënten hebben t.a.v. een therapie?
 
6. Hoe verloopt een rogeriaans therapeutisch proces?
 
7. Welke verschuivingen doen zich in een therapie voor?
 
8. Wat blijkt uit het onderzoek van Ch.B. Truax?
 
9. In welk opzicht biedt het onderzoek van Erich Fromm ondersteuning voor zijn
theorie?
Inzendopgaven
 
Inzendopgaven 4
 
Vermeld boven de uitwerking de volgende inzendcode:
 
34 8 G 8
 
Opgave 1
Waarom kiest Carl Rogers voor de benaming cliënt?
 
Opgave 2
Beschrijf hoe een rogeriaanse therapeut empathisch meevoelt met zijn cliënt.
 
Opgave 3
Waarom vatten rogeriaanse therapeuten regelmatig samen wat de cliënt zegt?
Noem drie redenen.
 
Opgave 4
Beschrijf het verloop van het therapeutisch proces volgens Carl Rogers’ faseindeling.
Vertel in eigen woorden welke belangrijke verschuivingen er in de loop
van een therapieserie zullen optreden.
 
Opgave 5
Welke persoonlijkheidstypen onderscheidt Erich Fromm?
 
Opgave 6
Welke voorwaarden noemt Rogers om te komen tot zelfverwerkelijking?
 
Opgave 7
Wat is het centrale begrip in Adlers individual-psychologie? Welke strijd is de kern
van het menselijk bestaan en wat is de basismotivatie van alle gedrag?
 
Opgave 8
Wat veroorzaakt volgens Erich Fromm psychische ongezondheid?
 
Opgave 9
Welke drie typen van ouder-kindrelaties onderscheidt Erich Fromm?
 
Opgave 10
Welke verschuivingen treden er tijdens het therapeutisch proces (rogeriaans) in het
algemeen op?
 
 
 


 
Inzendopgaven 4
 
 

Afb. 1. Carl Rogers.

 
Afb. 2. Erich Fromm.