Gedragstherapie

Gedragstherapie berust hoofdzakelijk op experimentele resultaten van de

leerpsychologie en richt zich vooral op symptomen. Uit behaviorisme

ontwikkelt zich de gedragstherapie als alternatief of als aanvulling op de
psychoanalytische en cliënt centered-therapie. Deze laatste worden ook niet
directief genoemd. Leertheoretische principes zijn toe te passen als
gedragsmodificatie in gedragstherapie, onderwijs en bedrijfstraining.
Gedragsmodificatie is de techniek van gedragswijziging. Tevens ontwikkelt
zich de directieve therapie, deels onder invloed van de gedragstherapie. Het
uitgangspunt in de gedragstherapie is dat gedrag, ook ongewenst gedrag,
wordt aangeleerd en kan worden afgeleerd, dat wil zeggen door ander gedrag
vervangen.
De rationeel-emotieve therapie wordt als specifieke vorm van gedragstherapie
aan de orde gesteld.
 
In de gedragstherapie wordt gedrag op vier manieren aangeleerd:
 
1. Volgens het model van klassieke
conditionering
-men leert een toevallige spontane
respons te vertonen als reactie op
stimulus
 
2. Volgens het model van operante conditionering 
-men leert dat toevallig gedrag
systematisch wordt beloond
 
3. Door observatie- en sociaal leren, model-leren
-men leert gedragspatronen
 
4. Volgens het model van de cogni-
tieve leertheorie gedachten –
gevoel – gedrag en gevolgen.
-men leert denken over de relatie
 
Van theorie naar praktijk 
De gedragsleer dankt zijn populariteit aan de praktische toepassingen van de
basisleerprincipes. De theorie is in principe eenvoudig en overzichtelijk, de
praktische toepassingen zijn divers. De bijdrage van Burrhus F. Skinner is
groot, zodat men spreekt van skinneriaanse therapie.
 
Gedragstherapie begint met een functionele analyse, gedragsanalyse. De
gedragstherapeut analyseert welke prikkelsituatie het probleemgedrag bij de
cliënt oproept en/of in stand houdt. Hoe reageert de omgeving als cliënt
probleemgedrag vertoont?
 
Een verlegen kind met een overbezorgde moeder wil niet naar kinderfeestjes.
Voor een feestje krijgt het kind buikpijn, reden voor de moeder om te zeggen:
”Jammer, maar zo kun jij niet weg vanmiddag”. De moeder beloont het vermijdingsgedrag
van het kind. De kans is groot dat het kind zich vaker gaat
onttrekken aan bedreigende situaties. Het gedrag is abstract te formuleren in 
dit voorbeeld, als vermijdingsgedrag. Een abstracte formulering in een andere
situatie is bijvoorbeeld toenaderingsgedrag.
Op basis van functionele analyse kiest de therapeut een techniek, een
gedragsmodificatie. Modificatie = verandering.
 
 
 
Hierna volgen een aantal technieken in gedragsmodificatie:
 
• systematische desensitisatie
• implosietherapie en flooding
• aversietherapie
• operante conditionering
• rationele emotieve therapie als een vorm van cognitieve gedragstherapie.
 
Systematische desensitisatie
Met systematische desensitisatie, ontwikkeld door Joseph Wolpe, een Zuid
Afrikaans psychiater, wordt iemand ongevoelig gemaakt voor objecten in zijn
omgeving. De methode blijkt effectief voor de behandeling van fobieën.
Joseph Wolpe zoekt naar angstremmende reacties, die hij voor de therapie van
fobieën kan gebruiken. Een fobie is een onredelijke angst voor voorwerpen of
situaties. Een angstneurose met de symptomen van vrees en vermijdingsgedrag.
Er vindt een verschuiving plaats van een innerlijk verdrongen conflict
naar een uiterlijk object. Dat uiterlijke object wordt als een reëel gevaar gezien
en vermeden. Fobieën zijn aangeleerde reacties. Prikkels krijgen fobische
eigenschappen wanneer ze met de angstwekkende situatie worden verbonden.
Voorbeelden van fobieën zijn: pleinvrees, straatvrees en extreme angsten voor
spinnen of messen.
De techniek van systematische desensitisatie bestaat uit drie fases:
 
1. intensieve ontspanningstraining
2. opstelling van een hiërarchie van angstwekkende prikkels
3. trapsgewijze combinatie van angstprikkels en ontspanningsreacties. 
 
Voor het begin van de desensitisatie wordt met de patiënt in enkele voorbereidende
sessies de ontspanningstraining geoefend.
Angst en spierontspanning gaan niet samen. Op een angstwekkende prikkel
reageert het organisme met spierspanning en op de spierspanning reageert het
organisme met angst. Vervang de spierspanning door spierontspanning, een
tegengestelde respons, en er treedt geen angst op. Spierspanning is niet
eenvoudig te doorbreken, omdat het een reflexmatige reactie van het lichaam
is. De therapeut geeft de cliënt ontspanningsoefeningen om zich te leren
ontspannen. Soms wordt een fysiotherapeut ingeschakeld, omdat het spiergroepen
kan betreffen. Gerichte oefeningen kunnen werken bij spieren in de
schouder of in de nek. De cliënt krijgt aanwijzingen en oefent thuis de ontspanningsoefeningen
enige keren per dag. De cliënt wordt uitgelegd dat een
automatische reactie met spierspanning angstgevoel geeft. In de therapie leert
hij automatisch met spierontspanning op diezelfde prikkels te reageren.
 
Door nauwkeurig onderzoek stelt de therapeut vast welke prikkelsituaties bij
de patiënt angst geven. De angstprikkels worden op een lijst gezet. Daarna
dient de patiënt ze te rangschikken.
 
Na analyse van de stimuli die een ongewenste reactie oproepen, stelt de
therapeut een angsthiërarchie, rangorde van prikkels, op. De prikkels lopen
van laag naar hoog, zoals de cliënt in toenemende mate fobisch reageert.
 
Bij examenangst is de volgende angsthiërarchie denkbaar:
• Ik hoor aan het begin van een cursus dat over 10 maanden de eerste
tentamens worden afgenomen.
• Er wordt meegedeeld dat het mogelijk is zich op te geven voor het eerste
tentamen over drie weken.
• Ik ga me opgeven.
• De oproep voor het tentamen ligt in de bus.
• Ik ga de tentamenzaal binnen.
• Ik kijk de opgaven door 
• Ik kijk hoeveel tijd ik heb en begin met de eerste vraag.
• Ik heb nog vijf minuten en moet nog drie vragen.
 
Voorbeeld van een algemeen angsthiërarchie van Joseph Wolpe: 
• geringschattende opmerking van partner
• geringschattende opmerking van vrienden
• spot van partner of vrienden
• afbrekende kritiek
• een groep toespreken
• aan een onderonsje van meer dan vier personen deelnemen
• solliciteren
• van een groepsbijeenkomst worden uitgesloten
• met iemand geconfronteerd worden, die uit de hoogte optreedt.
 
De desensitisatie gaat als volgt: de patiënt gaat ontspannen achterover op een
stoel liggen. Gebruik van hypnose is mogelijk. Na enige tijd noemt de therapeut
het minst angstgevende item van de angsthiërarchielijst. De patiënt stelt zich
nu de zwakste prikkel uit de angsthiërarchie gedurende een paar seconden voor
en ontspant zich tegelijkertijd. Zodra angst optreedt, steekt hij de vinger op. De
therapeut stelt voor het voorgestelde los te laten en zich weer volledig te
ontspannen. Daarna wordt het proces herhaald. De cliënt stelt zich die situatie
voor. De situatie wordt geoefend tot de cliënt zich deze ontspannen kan
voorstellen.
Ten slotte is de cliënt in staat zich ook de meest angstgevende situatie voor te
stellen zonder zich daarbij angstig te voelen. Pas wanneer het zich voorgestelde
zonder angst wordt verdragen, gaat de therapeut naar de volgende angstscène.
Stap voor stap overwint de patiënt steeds hogere trappen van de angsthiërarchie.
Veelal neemt desensitisatie tien tot twintig sessies in beslag. De
ervaring leert dat er door desensitisatie ook in reële situaties geen angst meer
ontstaat en vooral de combinatie van ontspanning en angsthiërarchie geeft
resultaat. Systematische desensitisatie vervangt de angstrespons op een prikkel
door een tegengestelde respons. Wanneer het mogelijk is, worden echte
situaties geoefend, bijvoorbeeld met een cliënt met claustrofobie, angst in
gesloten ruimte, gaan cliënt en therapeut met de lift omhoog, daarna gaat de
cliënt alleen met de lift een etage hoger.
 
Het meeste succes geeft desensitisatie bij de behandeling van dierfobieën,
examenvrees, angst voor spreken in het openbaar, pleinvrees en claustrofobie.
Het aanvankelijke idee was dat het effect van desensitisatie te generaliseren is
naar andere verwante prikkelsituaties. Iemand met angst voor spreken in het
openbaar geeft in een winkel wel luid en duidelijk zijn bestelling door, maar
blijft angst voelen in een andere of nieuwe situatie. In de praktijk blijkt dat de
fobie goed te verhelpen is, maar dat er andere fobieën of angsten voor in de
plaats komen. In de gedragstherapie houdt men zich bewust niet bezig met de
achtergrond van ongewenst gedrag. Gedrag wordt beschouwd als een aangeleerde
respons, of ketenresponsen, op prikkelsituaties. De therapie richt zich
op ongewenst gedrag en helpt de cliënt dit te vervangen door ander gedrag.
Met systematische desensitisatie blijkt dat angst voor de tandarts verdwijnt
maar dat iemand niet meer naar de kapper durft. Men ziet in dat de achtergrond
van gedrag niet buiten beschouwing kan blijven en gaat aandacht
besteden aan achtergronden van ongewenst gedrag door het toevoegen van
gesprekstherapie. Om een verklaring te vinden voor de verschuiving van het
probleem, wordt het volgende experiment opgezet. Proefpersonen met een
slangfobie kijken naar tien dia’s met slangen. Tijdens het kijken wordt de
hartslag van de proefpersonen gemeten en aan hen doorgegeven. De proefpersonen
krijgen een onjuiste registratie van hun hartslag. Hierdoor krijgen zij de
indruk dat ze ontspannen zijn, de getoonde grafiek laat een rustige, stabiele
hartslag zien. De slangendia’s worden afgewisseld met tien andere dia’s waarop
het woord SCHOK staat en die na zeven seconden worden gevolgd door milde
elektrische schokken. Hierop volgt een onjuiste verhoogde registratie van de
hartslag. De overtuiging dat men ontspannen is, blijkt een belangrijke factor in
de mate waarin angst ontstaat. Na het experiment blijkt de experimentele
groep namelijk meer toenaderingsgedrag te vertonen ten opzichte van slangen.
Wanneer men het idee heeft dat de afbeeldingen van slangen geen beangstigend
effect hebben en afbeeldingen met het woord SCHOK wel, vermindert
de angst voor slangen.
Men verbindt aan dit experiment de conclusie dat systematische desensitisatie
verandering geeft in de opvatting over zichzelf. In psychodynamische en in
humanistische therapieën gebeurt hetzelfde. Bij therapieën waarbij het effect
zich uitbreidt over ander gedrag van de cliënt, wordt van verhoogd zelfvertrouwen
gesproken.
Een ander experiment met slangen toont aan dat patiënten door middel van
model-leren ongevoelig voor angst zijn gemaakt met behulp van echte slangen.
Dit geeft betere resultaten in een toenaderingstest dan de patiënten die door
middel van desensitisatie, het zich voor te stellen, ongevoelig voor die angst
voor slangen zijn gemaakt.
 
Implosietherapie en flooding
 
Flooding en implosietherapie lijken alle regels die tot nu toe gelden in desensitisatie
in twijfel te trekken. Het komt er niet op aan, het ontstaan van angst bij
patiënten te vermijden. Integendeel: de patiënt moet intensief zijn angst
beleven en deze tot het einde toe doorstaan, zonder te kunnen uitwijken.
Ontsnappen aan een angstwekkende situatie is een beloning, een bekrachtiging
van vermijdingsgedrag. De angst voor zo’n situatie verdwijnt niet. Bij flooding
en implosietherapie wordt de cliënt langdurig blootgesteld aan sterke angstwekkende
geconditioneerde stimuli waarin alle angst wel móét worden
ervaren, omdat de cliënt niet kan ontsnappen. De naam flooding betekent
overspoelen. Flooding is effectiever dan het doormaken van steeds een beetje
angst bij het afleren van angst. Rechtstreekse toepassing van het floodingprincipe
noemen we flooding. De toepassing vanuit een theoretische visie op
het ontstaan van fobisch gedrag noemen we implosie.
 
Deze technieken zijn een toepassing van het extinctieprincipe. Extinctie is het
uitdoven, of uitwissen van respons doordat ze niet, of niet meer wordt
bekrachtigd. Het herhaaldelijk aanbieden van angststimuli, zonder bekrachtiging
geeft uitdoving van de geconditioneerde angstrespons. Het gedrag wordt
afgeleerd. Gedrag wordt meer keren tevergeefs vertoond. Extinctie is het
verdwijnen van de symptomen door negatieve versterking. Gedwongen
confrontatie leert onderscheid te maken tussen werkelijk en verondersteld
gevaar. Deze techniek wordt gebruikt als de vermijdingsrespons niet is af te
leren met minder angstaanjagende technieken. Psychoanalytici interpreteren
hetzelfde proces als verdringing.
 
Implosietherapie
Tijdens het traumatische leerproces zijn er vele cues, prikkels aanwezig, en deze
worden geassocieerd met de traumatische ervaring en geconditioneerde angststimuli.
Iemand schrikt in de tram van een grote grommende hond. Hij wordt
bang voor honden, maar ook voor trams. Deze geconditioneerde angststimuli
kunnen zowel uitwendig, objecten of personen in de omgeving, als inwendig,
gedachten, wensen, voorstellingen of agressiegevoelens zijn. Men loopt het
risico met angst te worden geconfronteerd als men de stimuli niet succesvol
vermijdt. Men gaat voor alle zekerheid steeds meer situaties vermijden. Niet
alle geconditioneerde stimuli zijn even sterk. Die stimuli die het nauwst zijn
verbonden met het echte trauma, lokken de meeste geconditioneerde angst uit.
Conditionering vindt plaats door associaties met een of meer traumatische
jeugdervaringen.
Deconditionering, het ongedaan maken van conditionering, vindt plaats door
het aanbieden van stimuli die het meest geassocieerd worden met de oorspronkelijke
traumatische situatie.
 
”Recreate the trauma”
 
(Hogan.)
 
Sigmund Freud heeft eveneens voor ogen dat door het herbeleven van vroegere
angsten, achterhalen van traumatische jeugdervaringen deze angsten
verdwijnen, door te associëren en het vertellen van dromen. De catharsis is
vergelijkbaar.
Het is noodzakelijk geconditioneerde stimuli op te sporen. Mensen weten
welke situaties ze vermijden, daarnaast zijn ze op te sporen in zorgvuldige
interviews, observatie, analyse van dromen. De anamnese, voorgeschiedenis,
speelt hierbij een rol.
 
Een verloop van een sessie wordt door Hogan (1968) gedetailleerd beschreven.
 
De therapeut beschrijft een hoog gebouw voor een cliënt met hoogtevrees.
De cliënt moet zich zo levendig mogelijk voorstellen dat hij daar van een
afstand naar kijkt; hij gaat naar binnen, klimt langs de trap naar het dak,
kijkt ondertussen geregeld naar beneden, loopt naar de rand van het dak en
kijkt naar het verkeer op straat. Elk onderdeel wordt door de therapeut zo
gedetailleerd en levendig mogelijk beschreven. Als er sprake is van angst
voor lichamelijk letsel, wordt de cliënt voorgesteld dat hij van het dak valt;
er wordt gedetailleerd beschreven hoe de wind om zijn oren giert, hoe hij
langs alle ramen suist, hoe hij de bodem ziet naderen, hoe hij neerploft op
straat, hoe zijn botten breken. Soms worden ook geluidseffecten gebruikt.
Deze scènes worden herhaald, met nieuwe variaties, tot de angstrespons is
verdwenen of aanzienlijk is verminderd.
 
Essentieel is de ononderbroken angstpiek die moet leiden tot een paniekexplosie.
De implosieve therapie is een behandeling door inwendige explosie
”bursting from within”.
 
Flooding
Over de werking en het effect van flooding zijn de meningen verdeeld.
Flooding zou indien verkeerd toegepast of voortijdig beëindigd, meer angstverhoging
in plaats van angstverlaging kunnen geven. Onderzoek naar het effect
van de duur en de wijze van aanbieden geeft tegenstrijdige resultaten. Is het de
tijdsduur, de wijze van aanbieden of beide die het verschil in effect verklaren?
Is de duur de belangrijkste factor? Wanneer de inwerking van de angst te vroeg
ophoudt, kan de patiënt het eventueel nog aanwezige gevoel, of de angst
ontwijken. Deze vermijdingsreactie is volgens het behaviorisme weer een
versterking van angst. Raken mensen emotioneel verzadigd door langdurige
blootstelling aan angstgevende stimuli? Kunnen emotioneel verzadigde
mensen nog emotioneel reageren, hoewel de situatie angstgevend blijft? Is er
sprake van een gewenning zonder angstreactie? Dergelijke vragen zijn nog
onvoldoende beantwoord.
Flooding wordt toegepast bij fobieën en dwangneurosen.
Voor Freud hebben dwanghandelingen een functie om angst af te weren.
• ”Als ik maar elke boom aanraak die ik onderweg passeer...”
• ”Ik moet alle deursloten controleren voor ik ga slapen” enz.
 
Een voorbeeld van flooding bij dwanghandeling:
 
Een behandeling betreft een 33-jarige vrouw met smetvrees die vele uren per
dag haar handen wast met rituele handwassingen. Zij moet, voor haar,
gevaarlijke dingen aanraken en wordt verhinderd haar wasrituelen uit te
voeren. Zij verblijft in een kamer zonder wastafel en heeft voortdurend
gezelschap van een verpleegkundige, die haar aanmoedigt en voor afleiding
zorgt. De cliënte wordt langdurig blootgesteld aan een angstige situatie,
vuile handen, zonder mogelijkheid eraan te ontsnappen. De therapie heeft
een gunstig resultaat. Na een aantal sessies verdwijnt het dwangmatig,
ritueel handen wassen. Een andere cliënte moet van zichzelf de hele dag
handdoeken stelen en verstoppen. Na opname in een ziekenhuis bestaat de
therapie uit de opdracht zo veel mogelijk handdoeken te stelen en in haar
kamer op te bergen. Na enige tijd dooft het dwangmatige gedrag. Het
groeiende inzicht van cliënten, angstwekkende situaties niet te kunnen
ontlopen of te ”bezweren” door dwanggedrag en dat de situaties niet zo
angstwekkend zijn als gedacht, speelt waarschijnlijk een grote rol.
 
Aversietherapie
 
Aversietherapie is het tegenovergestelde van systematische desensitisatie en
flooding. Systematische desensitisatie en flooding richten zich op vermijdingsrespons.
De aversietherapie wordt oorspronkelijk bij seksuele perversie
toegepast.
 
De aversietherapie wordt gebruikt om buitengewone en ongewenst sterke
toenaderingsresponsen af te leren. Aversie betekent afkeer. De aversietherapie
is gebaseerd op de gedachte dat prikkels die op mensen een te grote aantrekkingskracht
uitoefenen zoals alcohol, eten of roken, hun aantrekkelijkheid
verliezen door ze te koppelen aan iets onprettigs.
Een aversietherapie is het gebruik van ontwenningsmiddelen bij alcohol- en
nicotineverslaving. Wanneer de cliënt geen alcohol of nicotine gebruikt,
gebeurt er niets. Na het gebruik van alcohol of nicotine wordt de cliënt
misselijk en voelt zich ziek. De toenaderingsrespons wordt gevolgd door een
onaangename ervaring. Na verloop van tijd neemt de behoefte aan alcohol of
nicotine af en is de cliënt ontwend en kan hij zonder middelen.
De cliënt dient optimaal gemotiveerd te zijn voor deze vorm van therapie en
moet begrijpen dat ontwenningsmiddelen het vergemakkelijken om geen
alcohol of nicotine te gebruiken. Bij aversietherapie wordt het ongewenste
gedrag afgestraft. Straf werkt angstverhogend. Dient het ongewenste gedrag om
angst te verminderen, dan is systematische desensitisatie meer aangewezen.
Angstvermindering door ontspanning. Bij bedplassen, duimzuigen of nagelbijten,
dat voorkomt bij angstige kinderen werkt aversie angstverhogend.
Straffen heeft niet het gewenste resultaat.
Aversietherapie moet zorgvuldig worden toegepast. Afstraffen van een
ongewenste respons kan een remming van het totale gedrag tot gevolg hebben.
Verslavingen en probleemgedrag gaan veelal met angst gepaard. Probleem-
gedrag heeft een angstverminderende functie. Straf leidt tot meer angst en meer
vluchten in het probleemgedrag of in ander probleemgedrag. Gevolg is
symptoomverschuiving.
 
Conditionering
 
Aversietherapie gebruikt het conditioneringsprincipe.
Het soort leerproces is in het klassieke of in het operante conditioneringsprincipe
hetzelfde.
Het verschil bestaat hierin dat bij:
• klassieke conditioneringstherapie de aantrekkelijke stimulus wordt
gekoppeld aan een aversieve stimulus
• operante conditioneringstherapie een aversieve stimulus volgt op een
ongewenste respons.
 
Stimuli S ontlokken een respons R en worden verbonden met aversieve stimuli.
Door klassieke conditionering gaan stimuli S na een aantal keren angst en
vermijdingsreacties oproepen.
Kenmerk van operante therapeutische procedures is de bekrachtiging te
manipuleren teneinde het ongewenste gedrag te wijzigen, te laten verdwijnen
of nog niet aanwezig gedrag aan te leren. Een kind heeft veelvuldig driftbuien
trekt daardoor veel aandacht, zodat het gedrag in stand wordt gehouden.
Een therapieplan in operante conditionering zal twee doelen nastreven:
1. geen aandacht geven aan driftbuien
2. sociaal gericht gedrag aanmoedigen.
Tijdens een driftbui wordt het kind in een aparte ruimte gezet, ”time-out”, en
telkens wanneer het kind op normale wijze contact zoekt met klasgenoten of
juf, wordt het beloond met aandacht van de leerkracht, ”goed zo”. Deze
gedragstherapeutische techniek wordt toegepast bij het corrigeren en aanleren
van gedrag bij kinderen en ouderen met een verstandelijke handicap. De
theorie van de gedragsleer hoort thuis bij de algemene psychologie en het
toegepaste gedeelte bij de toepassingen in de persoonlijkheidsleer.
 
Bij het operante principe volgt een aversieve stimulus S op de ongewenste
respons R.
Bij duimzuigende kinderen smeert men mosterd op de duim.
Er is een onderscheid in positief en negatief bekrachtigde responsen. Na de
gewenste respons volgt een positieve bekrachtiging. Na een ongewenste
respons een negatieve bekrachtiging.
Aversietherapie maakt gebruik van het operante conditioneringsprincipe bij
het afstraffen van ongewenst gedrag.
 
Operante conditionering
Operante conditionering is ook te gebruiken bij het aanleren van gewenst
gedrag. We noemen dit shaping of modeling.
• Shaping -gedragsvorming, -nieuw gedrag leren door het
gedrag in de gewenste vorm te
brengen
• Modeling -voorbeeldgedrag, -nieuw gedrag leren naar het
voorbeeld van een of meer
modellen.
Bij operante conditionering worden weinig eisen aan verbaliteit gesteld. Wel is
het mogelijk patiënten uit hun isolement te halen, waardoor verbaliteit kan
toenemen.
Shaping of behavior is gedragsvorming. Shaping wordt toegepast bij dieren die
kunstjes leren. Uit een aantal normale gedragingen dat het dier in zijn repertoire
heeft, worden vormen van gedrag systematisch beloond in bepaalde
situaties. De trainer gooit een bal op; de dolfijn springt op uit het water.
Opspringen uit het water wordt in andere situaties niet beloond. Ander gedrag
wordt ook niet beloond. Zo zal de dolfijn leren dat hij moet opspringen uit het
water, als de trainer een bal opgooit. Belangrijk bij shaping is dat de beloning
snel op het gewenste gedrag volgt, zodat de bekrachtiging optimaal werkt.
 
Token economy is een shaping-techniek.
Tokens zijn secundaire, tweede, bekrachtigers die een stapsgewijze ontwikkeling
van gewenst gedrag bewerkstelligen. Sociale bekrachtigers, zoals
aandacht, goedkeuring en bepaalde gelaatsexpressies volgen op gewenst
gedrag. Deze methode wordt voor diverse doelgroepen in woongroepen
toegepast. Ongewenst gedrag in leefgroepen wordt genegeerd. Ongewenst
sociaal gedrag wordt niet opgeheven, maar passieve bewoners worden actief en
socialer, en gaan over een ruimer gedragsrepertoire beschikken. Sociaal
isolement wordt verbroken. Zelfzorg ontwikkelt zich effectief, waardoor meer
autonomie en minder afhankelijkheid ontstaan.
 
Een token economy-programma:
Bewoners die zich isoleren en zich afhankelijk opstellen, krijgen voor communicatief
gedrag, bijvoorbeeld opkijken, een fiche. Geleidelijk aan worden de
criteria verlegd: opkijken en iets zeggen, opstaan, opstaan en een kledingstuk
pakken enz. De fiches, secundaire bekrachtigers, leveren voordelen op.
Bloemetje op de kamer. Extra tv-kijken. Gezamenlijk spel.
 
 
In het onderwijs worden tokens toegepast: plaatjes, stickers en stempels bij
goed werk.
In de opvoeding bij zindelijkheidstraining.
Economisch omgaan met tokens is van belang: te veel tokens verliezen hun
waarde, te weinig tokens ontnemen de moed.
 
Operante conditionering geeft bij mensen met een verstandelijke handicap
goede resultaten, omdat het weinig taalgebruik vereist. Door middel van een
token economy-programma is het leren van ADL, algemeen dagelijks levensverrichtingen,
zindelijkheidstraining, eten of kleden mogelijk. Zelfhulp wordt
geleidelijk aan geleerd en voorkomt passiviteit. Belonen van gewenst gedrag
naast stelselmatig negeren van ongewenst gedrag wordt toegepast.
 
Modeling is een combinatie van observatieleren, imitatie en operante conditionering
en wordt gebruikt bij het aanleren van nieuw gedrag en het remmen of
ontremmen van bestaand gedrag. Wanneer uit angst gedrag wordt vermeden,
moet het opnieuw worden geleerd. Leren door imitatie in een rollenspel is een
middel en leren door imitatie in de gedragstherapie is modeling, het leren door
nadoen van een model. De therapeut is hier het leermodel. De taak van de
therapeut is allereerst de aandacht op zich te richten en te boeien. In het
onderwijs en in woongroepen is het essentieel dat docenten en begeleiders
voorbeeldgedrag laten zien. De invloed van voorbeeldgedrag is groot. In de
therapiesessie is de therapeut het model. Dat wat de therapeut van de cliënt
verwacht, zal hij ook zelf dienen te realiseren en waar te maken.
Een voorbeeld van een sessie: iemand die jarenlang geen emoties heeft geuit,
kán zich niet meer uiten. Door rollenspel, het naspelen van figuren uit de
omgeving of uit films, wordt iemand gedwongen emotioneel gedrag te
vertonen. Hoe échter dit gespeeld gedrag van de cliënt eruitziet, des te enthousiaster
reageert de therapeut en geeft bekrachtiging. Diverse modellen worden
geïmiteerd, omdat het geïmiteerde gedrag dan soepeler en natuurlijker wordt.
Het blijft niet bij bewust naspelen van gewenst gedrag. Door de sociale
bekrachtiging die volgt op spontaan gedrag, ”jij bent zo gezellig tegenwoordig”,
zal de cliënt zich dit gedrag meer eigen maken.
 
Cognitieve gedragstherapie
 
De combinatie van cognitieve en gedragstherapeutische procedures wordt
cognitieve gedragstherapie genoemd. In de ontwikkeling van beide therapievormen
van de laatste 25 jaar bleken een aantal psychische klachten beter met
cognitieve therapie te behandelen, terwijl andere klachten weer beter met
gedragstherapie te behandelen waren. De combinatie van beide therapieën leek
een logische stap, speciaal ook omdat cognitief therapeuten vaak in de traditie
van de gedragstherapie werkten.
De cognitieve gedragstherapie gaat ervan uit dat gedachten, gevoelens en
gedrag op een bepaalde manier met elkaar verbonden zijn. Iemands gedachten
beïnvloeden zijn of haar gedrag. Negatieve gedachten zoals ”ik ben niks waard”
of ”ik kan dat toch niet” kunnen psychische problemen veroorzaken of
versterken.
De cognitieve gedragstherapeut zal samen met de cliënt nagaan welke ideeën
hij heeft over zichzelf en anderen, wat anderen van hem denken, wat hij zou
moeten doen en/of kunnen, of dat de cliënt zich schuldig gevoeld heeft over iets
enzovoort. De therapeut zal vervolgens met de cliënt in gesprek gaan over de
mate waarin zijn ideeën op realiteit berusten. Het accent ligt op het aanleren
van andere, meer positieve gedachten. Via het beïnvloeden van denkbeelden
kan de cliënt zijn gevoelstoestand in gunstige zin veranderen. Daardoor
verandert zijn doen en laten in positieve zin en verminderen zijn klachten.
Cognitieve gedragstherapie heeft in de laatste jaren veel aandacht gekregen.
Deze therapievorm wordt o.a. bij depressieve, psychotische en eetstoornissen
met succes toegepast.
Bij alle behandelvarianten is het ABC-model van toepassing. Een Activerende
gebeurtenis (A) leidt tot Betekenisgeving (B), die als Consequentie heeft hoe
iemand zich voelt en gedraagt (C).
 
De therapie richt zich op het veranderen van B. Want B heeft geleid tot C en
alle problemen zijn C’s. Emoties als angst en depressie, gedragsstoornissen,
isoleren, suïcidaal gedrag, voedsel weigeren of overeten zijn allemaal consequenties
van betekenisgeving.
De gedachten bij B komen altijd neer op een irrationele beoordeling van A, de
Activerende gebeurtenis. En de irrationele B leidt tot inadequaat gedrag. Als B
een rationele gedachte is, zal C ook rationeel zijn. Vroegere ervaringen kunnen
leiden tot irrationele gedachten, bijvoorbeeld: een overmaat aan straf en
afwijzing leidt tot een snelle geneigdheid tot een negatieve zelfwaardering als:
”Ik ben slecht, ik kan niets goed. Ik kan maar beter dood zijn”. De consequentie
van deze gedachten kan zijn dat iemand depressief en suïcidaal gedrag kan gaan
vertonen.
 
Rationele emotieve therapie
Rationele emotieve therapie is een populaire vorm van cognitieve gedragstherapie
geworden en toepasbaar bij zowel kinderen als volwassenen.
Cognitieve gedragstherapeuten en rationeel-emotieve therapeuten
benadrukken de samenhang in gevolgen, gedrag, gevoel en gedachten. Deze
verschillende ”g’s” worden in samenwerking met de cliënt geanalyseerd.
Getracht wordt te achterhalen hoe het gevoel, het gedrag en de gedachten zich
verhouden tot de huidige situatie waarin de cliënt verkeert en welke factoren
het patroon in stand houden.
De CGT gaat ervan uit dat volwassen en kinderen zelf een bijdrage leveren aan
het totstandkomen of het instandhouden van hun emotionele reacties. De
gedachten sturen het gedrag aan. Zo kan een kind na een scheiding denken dat
de vertrekkende ouder niet meer van het kind houdt. Het kind wordt somber
en verliest zijn plezier, trekt zich terug, gaat met leerprestaties achteruit etc.
Het gaat erom in de cognitieve therapie de onlogische en irrationele gedachten
te achterhalen en deze om te zetten naar een meer bij de werkelijkheid passende
denkwijze. Door anders te denken, zal ook het gedrag veranderen. Met behulp
van een vragenlijst kan de therapeut zich een beeld vormen van de denkwijzen
van zijn cliënt.
Hierna enkele voorbeelden uit de vragenlijst rationeel gedrag.
Antwoordmogelijkheden: 
1 = Helemaal mee eens
2 = Mee eens
3 = Neutraal
4 = Niet mee eens
5 = Helemaal niet mee eens
 
Vragen:
1. Het belangrijkste in het leven is om anderen
te helpen.
2. Men moet juist vriendelijk zijn tegen onbekenden
en buren.
3. Mensen zouden zich nauwkeuriger moeten
houden aan waarden en normen.
4. Ik vind het moeilijk kritiek te krijgen zonder
dat het mij pijn doet.
5. Ik raak snel over mijn toeren als de dingen
niet gaan zoals ik wil.
 
Voorbeelden van irrationele basisgedachte bij kinderen en jeugdigen:
• het idee dat het voor een volwassene nodig is om geliefd en gerespecteerd te
worden door zowat iedere belangrijke persoon in zijn omgeving
• het idee dat iemand in alle opzichten helemaal perfect, competent en
succesvol moet zijn om zichzelf de moeite waard te vinden
• het idee dat bepaalde mensen slecht of gemeen zijn en dat zij streng
aangepakt moeten worden
• het idee dat je afhankelijk bent van anderen en dat je iemand nodig hebt die
sterker is dan jezelf om op te vertrouwen.
 
Vaak voorkomende irrationele cognities bij kinderen:
• het is verschrikkelijk als anderen me niet leuk vinden
• ik ben slecht als ik een vergissing bega
• alles moet gaan zoals ik het wil en ik zou altijd mijn zin moeten krijgen
• volwassenen zouden perfect moeten zijn.
 
De RET is dus een methode om ongewenst gedrag of emoties van jezelf om te
buigen naar meer effectief gedrag of effectievere emoties. Dat houdt in dat men
effectiever wordt, door gedachten (”ratio”) te veranderen. Dit kost wel de
nodige oefening voor blijvend resultaat en ondersteuning vanuit een
deskundige therapeut. Daarom is het ook een therapie.
 
Albert Ellis
De RET is ontwikkeld door de Amerikaan Dr. Albert Ellis. De basis vormt het
A-B-C, afkortingen voor de termen:
 
Het A-B-C is de basis van RET
A = Activating Event - Situatie
B = Beliefs - Gedachten
C = Consequences - Gedrag en/of Emoties
 
Het A-B-C-model werkt als volgt. U hebt een situatie, A. En in die situatie hebt
u gedrag of emoties waar u last van hebt, C. Bijvoorbeeld:
A: U moet volgende week een moeilijke opdracht uitvoeren (bijvoorbeeld een
presentatie houden op uw opleiding of op uw werk). 
C: Emotie: zenuwen, spanning.
Gedrag: uitstelgedrag. U gaat het niet voorbereiden, maar bent er ondertussen
wel voortdurend tegenaan aan het hikken.
Voor u zijn uw emoties en gedrag een logisch gevolg van de situatie. Immers,
doordat u die presentatie moet houden, bent u zo zenuwachtig.
Uw redenering klopt in zoverre, dat als u de presentatie niet zou moeten
houden, u ook niet zenuwachtig zou zijn. Maar het is niet automatisch zo dat
het houden van een presentatie leidt tot enorme zenuwen en uitstelgedrag. Er
zijn namelijk andere mensen – misschien wel collega’s of medestudenten die u
kent – die niet zo zenuwachtig zijn voor een presentatie. En die het juist wél
goed gaan voorbereiden. Dus in dezelfde situatie – A – is toch ander gedrag
mogelijk. Dat tonen zij aan.
 
Het ABC-schema van RET
A: Gebeurtenis (echt of bedacht)
C: Gevoelens & gedrag
Zorgen samen voor:
B: Ideeën & gedachten
(wat we tegen onszelf zeggen)
 
Dat houdt in dat uw reactie niet rechtstreeks voortkomt uit de situatie. Er zit
nog een stap tussen, namelijk uw gedachten (B) in en over de situatie. Die
gedachten veroorzaken het gedrag en de emoties.
Deze tussenstap van gedachten vindt voor een groot gedeelte onbewust plaats.
Vandaar dat u vaak niet door hebt dat u in die situatie allerlei gedachten hebt
en die dan ook het ongewenste gedrag veroorzaken. U zult zich van deze
gedachten bewust moeten worden, wilt u de veroorzaker van uw ongewenste
gedrag of gevoel op het spoor komen.
 
Wat voor gedachten kunnen er in uw hoofd rondspoken, die maken dat u zo
zenuwachtig wordt en u niet gaat voorbereiden? Bijvoorbeeld:
• Als ik me ga voorbereiden, word ik zenuwachtig en daar kan ik niet tegen.
• Ik doe net of ik die presentatie niet hoef te houden, dan hoef ik me er ook
niet druk over te maken.
• Stel dat ik het niet goed doe, dan lacht iedereen me uit.
Logisch dat iemand met dit soort gedachten in het hoofd zenuwachtig wordt!
Maar het kan ook anders bijvoorbeeld:
 
• Spannend, een presentatie. Maar met een goede voorbereiding ga ik er wat
van maken!
• Leuk om eens te vertellen wat mijn bevindingen zijn.
• Ik vind het ook wel een beetje eng, maar dat mag toch ook?
• Als ik het even niet meer weet, is dat vervelend maar daar kom ik wel uit.
 
Deze gedachten geven geen aanleiding voor hele grote zenuwen. Wel voor een
soort gespannen verwachting, maar dat is toch ook normaal bij een presentatie?! 
Dezelfde situatie A kan dus voor verschillende soorten gedrag, gevolgen en
gevoelens (C) zorgen. En dit komt door de tussenliggende gedachten (B).
Gedachten zijn echter te beïnvloeden en te veranderen. Dat kan men bereiken
met de RET: de kern van deze therapie is dat het oude, niet-constructieve
gedachten vervangt door nieuwe effectieve gedachten. En daarmee krijg de
mens weer beter grip op de situatie.
 
De RET-theorie kent twee typen gedachten: ineffectieve en effectieve
gedachten, ook wel irrationele en rationele gedachten genoemd. Effectieve
gedachten helpen u verder en moet u dus niet veranderen. De RET concentreert
zich op ineffectieve gedachten, dit zijn gedachten die:
• niet leiden tot effectief gedrag/emoties, waarmee u zelf uit de voeten kunt
• niet kunnen worden onderbouwd met feitelijke gegevens
• niet logisch consistent zijn oftewel de redenering klopt niet.
Dit zijn de gedachten waar u aan moet werken.
 
De therapie
 
Een voorbeeld:
Een meisje komt overstuur bij de therapeut omdat, naar zij zegt, haar vriend
haar in de steek heeft gelaten voor een ander meisje. Ze beschrijft haar
gevoelens als depressief, kwaad, waardeloos en hopeloos. Ze vertelt dat ze de
hele dag huilt en dat ze niet kan eten. Ze dreigt zelfmoord te plegen en blijft
van school weg. Bovendien maakt ze met haar ouders over het minste of
geringste ruzie, waardoor de situatie thuis erg gespannen is.
 
De therapeut vraagt hoe zij denkt over de situatie. Hoewel ze eerst aangeeft er
geen enkele mening over te hebben, komt na een tijdje het volgende:
 
”Het is niet eerlijk van hem zoiets gemeens te doen. Ik kan het niet
verdragen zo te worden behandeld. Hij heeft er het recht niet toe. Ik wil het
hem betaald zetten door eerst weer met hem aan te pappen en hem
vervolgens te laten zitten. Wie wil er nou een meisje dat een blauwtje heeft
gelopen? Ik voel me volledig waardeloos.”
 
Het verhaal van het meisje (A --> C) maakte duidelijk dat het in de steek gelaten
worden, de gebeurtenis, wel vervelend wordt gevonden, maar dat het niet de
aanleiding hoeft te zijn tot een emotionele reactie, depressief gedrag,
zelfmoordplannen enz.
 
Door de tussenvoeging van de gedachten, de mening, van de cliënte wordt
duidelijk waarom zij zo van streek is. (A --> B --> C). Laten we het complete schema eens bekijken:
 
A = (Gebeurtenis) Ik word in de steek gelaten.
 
B = (Gedachten, mening) Ik kan dit niet verdragen, hij heeft er het recht niet
toe, ik wil het hem betaald zetten, ik heb een blauwtje gelopen, ik ben
waardeloos.
 
C =  (Emotionele reactie of gevoelens). Ik word depressief, kwaad, ik voel me
waardeloos.
En (Gedragsreactie): Ik huil, kan niet eten, dreig met zelfmoord, blijf weg
van school en maak ruzie met mijn ouders. 
De onder B genoemde gedachten zijn voorbeelden van irrationeel denken. In
de eerste plaats zijn de gedachten absoluut. Het valt te verdragen en een vriend
heeft het recht een ander meisje te kiezen. ”Ik ben waardeloos” is een onjuiste
opvatting; iemand die in de steek is gelaten, hoeft daarom nog niet waardeloos
te zijn. Het is wel begrijpelijk dat iemand die zich waardeloos voelt, daarnaar
handelt: huilt, niet meer eet en zelfmoordplannen heeft.
 
Albert Ellis noemt twaalf irrationele ideeën uit onze cultuur die ten grondslag
liggen aan vrijwel alle irrationele gedachten en die oorzaak zijn van emotionele
en gedragsstoornissen:
• Het idee dat iemand in alle opzichten volkomen adequaat, competent en
succesvol moet zijn om zichzelf de moeite waard te kunnen vinden.
• Het idee dat het voor een volwassene nodig is geliefd en gerespecteerd te
worden door zowat iedere belangrijke persoon uit zijn omgeving.
• Het idee dat bepaalde mensen slecht of gemeen zijn en dat ze streng moeten
worden aangepakt of gestraft.
• Het idee dat het verschrikkelijk of rampzalig is als de dingen niet zo zijn als
men graag zou willen.
• Het idee dat menselijk verdriet of ellende van buitenaf wordt veroorzaakt en
dat mensen weinig of geen controle hebben over hun eigen lot.
• Het idee dat als iets gevaarlijk of schadelijk is of kan zijn, men zich daar
verschrikkelijk bezorgd om moet maken en steeds bedacht moet zijn op de
mogelijkheid dat men ”slachtoffer” kan worden.
• Het idee dat het gemakkelijker is levensmoeilijkheden en eigen verantwoordelijkheid
te vermijden of uit de weg te gaan, dan ze onder ogen te zien.
• Het idee dat men afhankelijk is van anderen en dat men iemand nodig heeft
die sterker is dan hijzelf om op te vertrouwen.
• Het idee dat iemands verleden in belangrijke mate zijn tegenwoordige
gedrag bepaalt en dat, wanneer er ooit iets is geweest dat iemands leven
sterk heeft beïnvloed, het altijd een dergelijke invloed zal hebben.
• Het idee dat men zich druk dient te maken over de problemen en moeilijkheden
van andere mensen.
• Het idee dat er een onveranderlijke, juiste en perfecte oplossing is voor ieder
menselijk probleem en dat het rampzalig is als men deze perfecte oplossing
niet vindt.
• Het idee dat het volstrekt onmogelijk is te leven met waarschijnlijkheden en
onzekerheden.
 
De therapeut laat de cliënt zien dat zijn reacties het gevolg zijn van verkeerde
opvattingen. Hij leert hem zijn irrationele gedachten te vervangen door
rationele gedachten. Hij doet dit bijvoorbeeld door bij iedere irrationele
gedachte te vragen: ”Waarom?”
 
- Waarom kun je dit niet verdragen?
Antwoord: je kunt het best verdragen. Je denkt dat er een ramp gebeurd is die
je niet kunt overleven, maar het is geen ramp en je leeft nog.
- Waarom heeft hij er het recht niet toe?
Antwoord: hij heeft rechten noch plichten. Hij kan doen wat hij zelf wil.
- Waarom wil je het hem betaald zetten?
Antwoord: je wilt wraak nemen, hem laten voelen wat hij jou heeft laten
voelen. Maar hij heeft jou niets laten voelen, maar jouw opvattingen over zijn
gedrag geven jou bepaalde gevoelens.
- Waarom heb jij een blauwtje gelopen?
Antwoord: je bent niet afgewezen, toen jij avances maakte. Je zou willen dat hij
bij je was gebleven, maar dat is niet gebeurd.
- Waarom ben je waardeloos?
Je denkt zelf dat je waardeloos bent. Als je wordt afgewezen of verlaten, ben je
daarom nog niet waardeloos.
 
Albert Ellis zet zich af tegen de zienswijze van Sigmund Freud dat vroegere
ervaringen invloed hebben op iemands emotionele ontwikkeling. Als het
werkelijk de gebeurtenissen zijn die zo’n effect hebben, hoe komt het dan dat
drie kinderen uit één gezin alledrie totaal verschillend reageren op bijvoorbeeld
werkloosheid en/of ziekte van ouders? Goed, de kinderen hebben alle drie een
andere band met hun ouders. Wat betekent dat in feite? Dat betekent dat de
mening van elk kind over de betekenis van de werkloosheid of de ziekte
verschilt. En die verschillende meningen zorgen ervoor dat de kinderen ieder
op hun eigen manier reageren.
Tot nu toe zien we dat cliënten de neiging hebben een A-C-schema te hanteren.
 
”Ik werd in de steek gelaten (A) en daardoor werd ik depressief (C).”
 
De RET voegt een B tussen A en C, maakt er dus een A-B-C-schema van.
Maar dat is niet voldoende om de cliënt te helpen anders te reageren op gebeurtenissen.
 
De therapie bestaat uit A-B-C met daaraan toegevoegd een D en een E.
Fase D is het ontkrachten van irrationele gedachten.
Als de cliënt, veelal met moeite, zegt wat hij denkt, als er iets gebeurt, neemt de
therapeut die meningen samen met de cliënt onder de loep.
Irrationele gedachten ontkrachten is mogelijk op verschillende manieren. Als
het irrationele gedachten zijn, gaat de therapeut ze overdrijven:
 
”Natuurlijk bent u beledigd. Hoe durft iemand kritiek te hebben op een volmaakt
mens zoals u?”
 
Of hij toont op logische gronden aan dat wat de cliënt zegt niet juist is. Een van
de manieren is de waarom-vraag.
Een andere manier is de cliënt laten zien dat opmerkingen van een bepaald
type, die hij heeft gemaakt, altijd irrationeel zijn. Dat zijn bijvoorbeeld
bepaalde opmerkingen met ”moet” of ”hoort”.
 
”Dat moet zo zijn, want ik wil het zo.”
”Dat hoort hij niet te doen.”
”Hij hoort me trouw te zijn.”
”Ik moet lief en aardig worden gevonden.”
”Die fout had ik niet moeten maken.”
 
Een tweede herkenbare irrationele gedachte is, dat iets verschrikkelijk, een
onoverkomelijke ramp en onverdraaglijk is.
De therapeut daagt de cliënt uit om aan te tonen dat hij perfect moet zijn, geen
fouten mag maken en dat hij een teleurstelling niet kan verdragen. Hij maakt
de cliënt duidelijk dat mensen niet submenselijk en ook niet supermenselijk
kunnen zijn. Ze zijn dus niet onfeilbaar en hebben een incasseringsvermogen
dat in de regel groot genoeg blijkt om klappen op te vangen.
 
Uit de fase D, het ontkrachten van irrationele gedachten, volgt als vanzelfsprekend fase E: het vervangen van irrationele gedachten door rationele
gedachten. Als dat lukt, tracht de cliënt voortaan gebeurtenissen op een
rationele manier in te schatten en zijn zijn reacties normaal en bevredigend.
 
Het meisje uit het voorbeeld kan denken:
”Jammer dat hij niet meer van mij houdt, maar niet onoverkomelijk. Zoiets
gebeurt anderen ook wel eens. Hij is kennelijk toch de ware niet, maar wat niet is,
kan komen”.
 
Haar gevoelsreactie is verdriet en teleurstelling, maar ze zal niet twijfelen aan
haar eigenwaarde, niet meer weigeren te eten en geen zelfmoord overwegen.
 
De rationeel-emotieve educatie
 
Als blijkt dat de RET goede resultaten geeft, ook op de langere duur, ligt het
voor de hand dat men zich gaat afvragen of deze aanpak ook goede resultaten
geeft in de opvoeding. In 1966 verschijnt van Albert Ellis de eerste publicatie
over dit onderwerp: ”How to prevent your child from becoming a neurotic
adult”. Uit dit boek blijkt een groot vertrouwen in de mogelijkheden om
volgens RET-principes te werken met ouders en kinderen. In 1968 opent Ellis
aan zijn instituut in New York de zogenaamde Living School. Daar leren
kinderen, naast en verweven met de gebruikelijke leerstof, op een rationele
manier met de wereld en zichzelf om te gaan aan de hand van uitleg, ervaringsspelletjes
en rollenspel.
Ellis noemt dit Rational-Emotive Education (REE).
In 1974 ontwikkelt William J. Knaus een programma dat met kinderen vanaf
± 8 jaar is uit te voeren op school. Het doel van dit programma is het
voorkomen van neurotische stoornissen bij het kind, zowel direct als later op
volwassen leeftijd.
Het complete Nederlandstalige programma is te vinden in het boek:
”Rationeel-emotieve educatie, een trainingsprogramma voor kinderen en
volwassenen” door René F.W. Diekstra, William J. Knaus en Ton Ruys (1982).
We geven een korte uiteenzetting van REE. Ten eerste gaat de programmaleider
met de kinderen na, wat zij ”tegen zichzelf zeggen” in bepaalde situaties.
Wat het kind tegen zichzelf zegt, is vaak de ”geïnternaliseerde” vorm van wat
de ouders dikwijls tegen het kind hebben gezegd.
Neurotisch gedrag bij kinderen komt voort uit irrationele gedachten, die vaak
rechtstreeks zijn ontleend aan de ouders.
Irrationele opvattingen in de opvoeding dienen te worden opgespoord en
ontkracht.
Als voorbeelden van veel voorkomende irrationele opvattingen in de
opvoeding noemt Ellis:
• Kinderen mogen de opvattingen van hun ouders, opvoeders, superieuren
niet tegenspreken of in twijfel trekken.
• Kinderen moeten niet of zo min mogelijk met frustraties worden geconfronteerd.
• Straf, en met name directe straf, is een effectieve opvoedingsmethode.
• Bij ruzies, emotionele uitbarstingen of andere conflicten tussen volwassene
en kind, moet eerst het kind tot kalmte worden gemaand en zijn beheersing
hervinden en dan pas de volwassene.
Volwassenen niet tegenspreken: een irrationele opvoedingsstijl.
 
Afb. 1. Een kind dat buikpijn krijgt van een verjaardagsfeestje, zal proberen dit
voortaan te vermijden.
Afb. 2. Extreme angst voor spinnen is een voorbeeld van een fobie. (Foto: ANP Foto –
Rijswijk.)
Afb. 3. Bij sommige mensen is de angst voor examens erg groot.
Afb. 4. Bij de behandeling van claustrofobie is desensitisatie een methode die met
succes kan worden toegepast.
Afb. 5. Implosietherapie: het opvoeren van de angst (voor grote hoogten) moet
leiden tot een paniekexplosie.
Afb. 6. Shaping, het vormen van gewenst gedrag wordt toegepast bij de dressuur
van dieren. (Foto: ANP Foto-Rijswijk.)