Psychodynamisch- of conflictmodel

In het psychodynamisch model staat het conflict centraal. Conflicten zijn altijd en overal aanwezig, bijvoorbeeld tussen individu en de (sociale) wereld, maar ook tussen innerlijke motieven. Hoe de mens omgaat met deze belangentegenstellingen, bepaalt in feite zijn persoonlijkheid en andersom. Veel van deze psychische conflicten zijn onbewust. Via interventies (vooral psychoanalyse) zijn deze (deels) bewust te maken en kan men de negatieve effecten er van neutraliseren.
 
Freund is een van de grondleggers van deze theorie. Hij veronderstelde dat er binnen ieder mens drie fundamentele krachten/functies zij die enerzijds elkaar aanvullen, anderzijds ook regelmatig met elkaar botsten. Deze drie krachten en/of functies zijn: 
1. het Es; dit is een verzameling oerkrachten, zoals onbewuste instincten en basismotieven (honger, dorst, voortplanting etc.) die de mens als het ware voorzien van energie of levenskracht. Deze motor geeft wel veel kracht, maar is op zich stuurloos en ongericht.
2. het  Ego (of het Ik); dit is de sturende functie die, gebruikmakend van de energie van het Es, ervoor zorgt dat het individu overleeft en zich als mens temidden van anderen kan handhaven.
3. het Superego of geweten; dit staat voor de representatie van de (sociale) buitenwereld in de eigen binnenwereld en biedt een soort ideaalbeeld hoe men eigenlijk zou moeten zijn. Dit is als het ware het kompas waarop het Ego vaart en probeert te schipperen tussen de verschillende (aan)driften.
De drie functies vormen samen een soort instanties die zorgen dat de mens als geheel functioneert. Ze werken samen, maar komen soms ook met elkaaar in conflict bijv. als iemand al of niet onbewust iets wil dat sociaal onacceptabel is. Men wordt volwassen door voor dit soort conflicten acceptabele oplossingen te vinden.
 
De mens ontwikkelt zich in een aantal levensfasen (baby, peuter, kleuter etc.). In iedere ontwikkelingsfase staan andere belangentegenstellingen centraal, waarvoor men een oplossing of compromis moet vinden. Als dat niet lukt, ontstaan klachten of symptomen. Als dat niet lukt in vormende levensfasen, ontstaan blijvende gedrags- of  karakterstoornissen. De psychosociale variant van het conflictmodel gaat uit van twee conflicterende
krachten waarmee elke persoon te maken heeft. Het conflict ontstaat uit motieven die afkomstig zijn vanuit het individu, dit zijn egocentrische motieven enerzijds en de kracht die uitgaat van de sociale omgeving, groepen en maatschappij anderzijds. De persoon bereikt in het gunstigste geval een
compromis door eigen basismotieven af te stemmen op de eisen van zijn
omgeving. In ongunstige gevallen is er sprake van ontkenning van één van
beide krachten. Als representanten van de psychosociale variant bespreken we
Sigmund Freud, Erik Erikson en Harry Stack Sullivan.
Bij de intrapsychische variant van dit conflictmodel speelt het conflict zich af
tussen twee krachten die beide vanuit het individu afkomstig zijn. Een
voorbeeld hiervan is enerzijds de behoefte om zich los te maken, een
zelfstandig individu te zijn en anderzijds het zoeken naar eenheid, een afhankelijkheid
en een samen zijn. Als representanten van de intrapsychische variant
bespreken we Otto Rank en Carl Gustav Jung.
 
Psychosociale variant
 
Sigmund Freud (1856-1939)
 
Korte levensbeschrijving van Sigmund Freud (1856-1939)
 
Sigmund Freud, geboren in 1856, woont vanaf zijn vierde levensjaar in Wenen.
Hij is op school een briljante leerling en start met zeventien jaar de studie
medicijnen. Arts wil hij niet worden. Hij heeft veel interesses, zoals biologie,
filosofie, psychologie en wil zich daarom niet aan één studie vastleggen. Op
29-jarige leeftijd gaat hij naar Parijs om bij de beroemde professor Jean-Martin
Charcot (1825-1893) te gaan werken. De opleiding die hij daar krijgt, is een
keerpunt in zijn leven. Charcot is gespecialiseerd in hysterie, een zenuwaandoening
zonder duidelijke neurologische oorzaak, maar met veel complexe
psychologische aspecten. Van Charcot leert Freud over hysterie en de behandeling
ervan, alsmede over hypnose. Als Freud naar Wenen terugkeert, vestigt
hij zich als zelfstandig zenuwarts en begint hij met behandelen. Zijn ideeën
verwerkt hij in boeken en artikelen. Meer dan 30 jaar lang beoefent hij de
psychoanalyse en publiceert hij boeken. In 1938 moet hij als jood zo snel
mogelijk Wenen verlaten. Hij vlucht naar Engeland waar hij in 1939 overlijdt.
De basismotivatie van de mens is volgens Freud voor ieder mens gelijk en
universeel.
De mens streeft er naar zijn instincten zoveel mogelijk te bevredigen. Deze
instincten noemt Freud id of Es.
 
348G3.FM
 
Basismotivatie
Es
 
 


 
Het psychoanalytische model
 
Instincten zijn de geestelijke representaties van somatische, lichamelijke
processen. Voorbeelden van instinct tot zelfbehoud zijn de behoefte aan
voedsel, drinken en zuurstof. Een voorbeeld van instinct tot het behoud van
soortgenoten is de behoefte aan voortplanting en seksualiteit. De somatische,
ofwel lichamelijke processen die de basis vormen van deze behoeftebevrediging
verlopen in golfbewegingen. Vanuit een rusttoestand, een soort bevrediging,
ontstaat langzaamaan een spanning die steeds verder oploopt. Hoe hoger de
spanning oploopt, des te sterker wordt het individu gemotiveerd tot bevrediging.
De ideale toestand is rust, maar deze wordt nooit echt bereikt. De slaap
benadert deze toestand nog het beste.
De pasgeboren baby is een goede illustratie van hoe deze instincten werken: na
het drinken ligt de baby in diepe rust in zijn wiegje; naarmate er meer tijd is
verstreken, wordt het gedrag van de baby rustelozer en maakt hij allerlei
bewegingen; ten slotte is de onrust, de spanning zo hoog opgelopen dat de baby
gaat huilen. Dit houdt pas op als de baby ligt te drinken; de spanning trekt dan
langzaam weg.
 
Afb. 2. Hongergevoel leidt tot spanning, onrust. De spanning wordt pas minder
wanneer de baby ligt te drinken. (Foto: Picture Partners/Frans Rombout.)
Lustprincipe 2 Het lustprincipe beheerst het psychisch gebeuren. Freud zegt dat de mens in
beginsel puur egoïstisch is. Het enige wat telt, zijn zijn eigen behoeften en de
onmiddellijke bevrediging ervan. We noemen dit het lustprincipe. Het doel van
de totale psychische activiteit is onlust vermijden door lust te verschaffen. Het
onbewuste functioneert volgens dit principe. Het lustprincipe in balans
houden of brengen met het realiteitsprincipe is een kunst waar ieder persoon
voor staat. Een frontale botsing met de realiteit veroorzaakt onlust. Bevrediging
kan alleen worden verkregen door toedoen van andere mensen. Het
enige wat het individu zelf kan doen om bevrediging te krijgen, is het oproepen
van wensvervullende fantasieën, waarmee de meeste behoeften niet
verdwijnen.
Conflictbron De grote conflictbron zit van nature in de mens zelf. In Freuds eerste drifttheorie
staan de Ik-driften of de driften tot zelfbehoud tegenover de driften tot
behoud van de eigen soort, de seksuele driften. De mens is van nature egoïs
 
 
 


 
Het psychoanalytische model
 
tisch en heeft voor het bevredigen van zijn egoïstische verlangens anderen
nodig. Naarmate een kind ouder wordt, merkt het dat het lustprincipe steeds
minder bruikbaar is. Het kind moet zich steeds meer aanpassen aan de regels
van zijn omgeving en leert rekening houden met de behoeften van anderen.
Overtreding van de regels van de omgeving levert straf op door de vertegenwoordigers
van de omgeving, de maatschappij.
 
Straf kan inhouden:
 
• lichamelijke pijn -een tik
• psychologische pijn -vernedering
• onthouden van liefde -negeren.
Internalisering Internalisering is een term die synoniem is aan introjectie en tegengesteld aan
projectie. Internalisering is een transformatie van intersubjectiviteit naar intrasubjectiviteit.
Een verbod of een conflict kunnen we internaliseren, door in
gedachte iets van buiten naar binnen te brengen. Wanneer regels worden
geïnternaliseerd en in zich opgenomen worden, maakt de persoon ze zich eigen
en accepteert ze zoals zijn.
Boven-Ik Boven-Ik is een vertaling van het über-ich. Een ander woord is superego. De rol
van het Boven-Ik is te vergelijken met die van een rechter van het Ik. Het is de
censor van het Ik. Het Boven-Ik heeft de functie van het geweten en het komt
tot stand door internalisering van ouderlijke ge-en verboden. Het is een
gewetensvorming die te maken heeft met de identificatie met het Boven-Ik. Het
Boven-Ik is min of meer onafhankelijk van het Ik, en kan daarmee in conflict
zijn door het gevoel. Bij het overtreden van regels ontstaat er een schuldgevoel
of een depressie. Ook kan men zichzelf tegenvallen. De verwachting van onszelf
komt niet uit. We blijven dan onder de norm van het Boven-Ik.
Ik (het Ik en de Ik) Tussen de babyfase, waarin het kind slechts zoekt naar onmiddellijke lustbevrediging
en het tijdstip waarop het Boven-Ik of het superego zich ontwikkelt,
bevindt zich een aantal jaren waarin het Ik of het ego van het kind zich aftekent.
Het Ik bemiddelt tussen de aanspraken van het Es, de opdracht van het Boven-
Ik en een realiteitseis. Het Ik is tijdens conflicten de afweerpool en gebruikt een
aantal afweermechanismen.
Deze Ik is een andere dan de ik die een totale persoon aanduidt. De Ik is in de
persoon naast de Es en het Boven-Ik.
Realiteitsprincipe 2 Het realiteitsprincipe is de tegenpool van het lustprincipe. Volgens het realiteitsprincipe
moeten lusten nu worden opgegeven voor doelen en bevrediging
die pas in de toekomst bevredigd kunnen worden. Het betreft hier met name
het bewuste deel, terwijl het onbewuste deel functioneert volgens het primaire
proces en naar direct genot streeft. In het realiteitsprincipe is het Ik de
denkende instantie binnen de persoon. Via leerervaringen worden in het Ik
allerlei strategieën ontwikkeld. Deze strategieën kunnen worden aangewend
om de impulsen vanuit het Es om te vormen. Na omvorming kunnen de
impulsen zo goed mogelijk worden bevredigd en tegelijkertijd geaccepteerd
door de omgeving. De kans op straf wordt geminimaliseerd! Het realiteitsprincipe
en lustprincipe zijn de pijlers in het psychisch gebeuren.
Compromisformatie 3 Freud gaat ervan uit dat er in het gunstigste geval een compromis ontstaat. De
behoeften, zoals ze vanuit het Es afkomstig zijn, kunnen niet in hun ware
gedaante worden geuit. Ze worden als het ware bijgewerkt, vertekend totdat ze
door het Boven-Ik worden goedgekeurd. Zo niet, dan leiden ze tot grote
conflicten met de omgeving, de ouders en met hen die het kind nodig heeft in
het voorzien van zijn behoeften. Voor de levensbehoeften, eten en drinken is in
 
348G3.FM
 
 


 
Het psychoanalytische model
 
onze westerse samenleving genoeg ruimte. De seksuele impulsen kunnen tot
grote conflicten leiden. Als een jongen zijn moeder wil bezitten en hij zich
hiervan bewust is, leidt dat tot grote schuldgevoelens. Het Ik kan dit
voorkomen. Met behulp van afweermechanismen wordt de behoefte
omgevormd tot bijvoorbeeld de wens moeder te beschermen of veel bij haar te
zijn. Het is een vermomming. Ook droom is hier vermomming. Deze
behoeften worden wel geaccepteerd en komen daarnaast gedeeltelijk tegemoet
aan de oorspronkelijke behoefte. De ongewenste delen worden verbannen naar
het onbewuste.
In een vermomming wordt in eenzelfde compromis gelijktijdig voldaan aan
onbewuste wensen en aan eisen die de afweer stelt. Door beeldspraak of
metafoor waarin het onbewuste achter of onder het bewuste ligt, wordt
vergeten dat het onbewuste zich feitelijk altijd manifesteert in het bewuste. We
hebben niet alleen te maken met het onbewuste of alleen met de afweer. Het
gaat om mengvormen van het Ik, Es en het Boven-Ik.
Lapsus Een Lapsus is een Freudiaanse verspreking en eveneens een voorbeeld van
vermomming. Een Freudiaanse verspreking is inmiddels een bekende
uitdrukking. Juist in bekende situaties is een Freudiaanse verspreking een
onbewuste stoorzender. Vanuit de stoorzender is de verspreking geslaagd.
Ik, Es en Boven-Ik Begrippen als Ik, Es en Boven-Ik en de manieren waarop deze werkzaam zijn
in het individu zijn algemene, universele menselijke kenmerken en motieven.
Volgens deze theorie is het ondenkbaar dat er mensen bestaan zonder Ik, Es en
Boven-Ik, waarbij het afweermechanisme zich in ieder individu voordoet. De
inhoud van het Es, de instincten, is voor ieder mens gelijk. Het is het streven
naar instinctbevrediging en volgens Freud als universeel kenmerk van de mens.
De inhoud van het Ik en Boven-Ik wordt gevormd onder invloed van leerervaringen.
De manier waarop de omgeving reageert op geuite behoeften van het
kind is per opvoedingssituatie verschillend. Aan deze verschillen schrijft Freud
de variatie in karakter toe die we aantreffen tussen mensen.
Psychoseksuele ont-De instinctieve impulsen die vanuit het Es naar buiten treden, zijn voor
wikkeling iedereen gelijk. De manier waarop de omgeving hierop reageert, bepaalt welk
karaktertype zal ontstaan. Aan de hand van de psychoseksuele ontwikkeling die
ieder kind doorloopt, toont Freud aan hoe de reacties van de opvoeder kunnen
leiden tot blijvende karaktertrekken. De kenmerken zijn heel specifiek voor
ÈÈn bepaalde fase.
4 Hier volgt de beschrijving van de fasen uit de psychoseksuele ontwikkeling.
Orale fase De orale fase is de eerste fase in de psychoseksuele ontwikkeling (0 tot
anderhalf jaar), waarin lust hoofdzakelijk gebonden is aan de prikkeling van de
mond. Het is de orale organisatie van het libido. Deze eerste fase wordt gekenmerkt
door het ervaren van honger of verzadiging, zich tevreden voelen of
verdrietig zijn. De mond is het centrale lichaamsdeel in deze fase, de mond met
later daarin de tanden. Na het doorkomen van de tanden ontwikkelt het bijten
zich. Het opeten en de angst om opgegeten te worden, beschrijft Freud in de
oraal-sadistische of oraal-kannibalistische fase. In de oude mythen eet de
Griekse God Cronos zijn kinderen op behalve Zeus. Met eten zijn lust en angst
verbonden. Een oraal karakter is kenmerk voor een persoon die zich totaal over
kan geven. Een alles of niets. We herkennen hierin de vele verslavingen die
door de mond gaan, zoals roken, drinken, snoepen. In dit kader hoort de
volgende uitspraak thuis.
 
”Drank is vergiftigde moedermelk.”
 
 


 
Het psychoanalytische model
 
Afb. 3. Het volproppen met eten is een kenmerk van de orale fase.
 
(Foto: Picture Partners/Frans Rombout.)
 
Verdere kenmerken voor oraal karakter zijn de gulzigheid, het volproppen met
eten, overmatig drinken, veeleisend of uitermate royaal zijn. Veelal zien we een
afhankelijkheid van de degene die voedt.
In de orale fase is de lustbevrediging geheel gericht op de mond als de orale
zone. Eerst is de lustbeleving passief en ontvangend door middel van drinken
en liefkozingen. Later wordt de lustbeleving meer actief door nemen, bijten,
kauwen, spugen en duimzuigen.
 
Orale fixatie
Voor alle psychoseksuele ontwikkelingsstadia geldt dat de ouders het kind een
gemiddelde mate van instinctbevrediging moeten toestaan. Te grote toegeeflijkheid,
maar evenzeer te veel frustratie zorgen ervoor dat er veel afweermechanismen
worden opgebouwd, waardoor het kind irreële, orale karakter
 
 
348G3.FM
 
 


 
Het psychoanalytische model
 
trekken blijvend in zijn persoonlijkheid opneemt. We spreken dan van fixatie,
waarin we twee typen orale fixaties onderscheiden.
Het oraal-afhankelijke type laat zich door anderen beïnvloeden, is snel bang en
durft niet agressief te zijn. Belangrijk voor dit type is alles wat met de mond te
maken heeft, zoals roken, eten, drinken en praten.
Het oraal-agressieve type is in de aanval om zijn angst te verbergen, lijkt
vijandig door sarcasme en achterdocht.
 
 
Anale fase
Na het orale, waarin de mond centraal staat, is dit het tweede ontwikkelingsstadium
(ongeveer anderhalf tot ongeveer 3 jaar). Het is de fase in de psychoseksuele
ontwikkeling waarin beheersing van de anale sluitspier en de interesse
voor ontlasting een emotionele betekenis heeft. Het is de anaal-sadistische
organisatie van het libido. Vasthouden of loslaten, geven of niet geven,
beheersen of laten gaan, controleren of gecontroleerd worden. De aandacht
voor de zindelijkheidstraining heeft invloed op de karaktervorming. De
ontlasting is een eerste gift van het kind en krijgt de symbolische betekenis van
geld. Een anaal karakter is kenmerk voor persoon die zuinig, vrijgevig, ordelijk
en koppig is. Het anale karakter is een afweer tegen viezigheid. ”Poepvriendelijk
verbergt het sadisme zich achter de glimlach.”
 
Afb. 4. Anale fase: zindelijkheidstraining. (Foto: Picture Partners/Frans Rombout.)
 
 


 
Het psychoanalytische model
 
De anale fase wordt gekenmerkt door een verschuiving van de aandacht naar
het anale gebied. In deze fase uit het tweede levensjaar vindt de zindelijkheidstraining
plaats. Conflicten spelen zich af in de sfeer van afstaan of vasthouden.
Als de ouders te veel dwingen dat het kind zijn behoeften op het potje moet
doen, de ontlasting moet afstaan, krijgt het kind het gevoel dat hem iets wordt
ontfutseld, dat het iets waardevols kwijtraakt. Dit maakt het kind angstig en
depressief. Het kind maakt gebruik van afweerreacties. In een fixatie kunnen
zich twee typen ontwikkelen, nl.:
Anale fixaties 5 Het anaal-retentieve type. Retentie betekent vasthouden. Het anaal-retentieve
type vertoont kenmerken die te maken hebben met vasthouden, koppigheid,
spaarzaamheid, hebzucht en perfectionisme. Sublimatie, ombuigen van de lust
tot het vasthouden van de ontlasting. Het verzamelen van geld als middel om
macht en controle uit te oefenen. Dit wordt het kind in zijn anale fase bij
strenge zindelijkheidstraining niet gegund.
Het anaal-expulsieve type kenmerkt zich met overgenerositeit, alles weggeven,
slordigheid en vaagheid. Sadistische neigingen zijn uitingen van verdrongen
negatieve gevoelens ten opzichte van de ouders in de anale fase.
De fallische fase In de fallische fase( van ± drie tot vijf jaar), is een verschuiving waar te nemen
in het gebied, waarop de lustbeleving zich richt. In deze fase staan de geslachtsdelen
centraal. Freud is de eerste die aandacht vraagt voor de kinderlijke
seksualiteit, en voor de seksuele gevoelens die kleuters hebben tegenover hun
ouders. Deze gevoelens leveren conflicten en schuldgevoelens op: de jongen die
zijn moeder voor zichzelf wil hebben, voelt zich, als hij zich hiervan bewust zou
worden, schuldig en angstig tegenover zijn rivaal, zijn vader. De fallische fase
staat in het teken van het castratiecomplex. Fallus is niet hetzelfde als penis.
Fallus is wat een penis representeert. Het is datgene waar het verlangen naar
uitgaat.
Het meisje heeft in deze fase last van penisnijd, jaloeziegevoelens ten opzichte
van jongens. Jongens hebben een duidelijk herkenbare penis en zij heeft
”niets”. Ze wordt een groot bewonderaar van haar vader, zodat ze ten opzichte
van haar moeder in een rivaliteitsverhouding belandt. Voor zowel de jongen als
het meisje komt als oplossing van dit conflict de identificatie met de ouder van
gelijke sekse. De fallische fase markeert hoogtepunt en dieptepunt van het
Oedipuscomplex.
Oedipuscomplex Deze twee conflicten staan bekend onder de naam Oedipuscomplex en Elektracomplex,
naar de gelijknamige Griekse tragedie. In deze tragedie worden
dezelfde problemen ten tonele gevoerd. Bij het positieve Oedipuscomplex
koestert de kleuter seksuele verlangens ten opzichte van de ouder van het
andere geslacht en vijandige gevoelens ten opzichte van de ouder met hetzelfde
geslacht. Die ouder wordt als rivaal ervaren. Bij het negatieve Oedipuscomplex
koestert de kleuter seksuele verlangens ten opzichte van de ouder met hetzelfde
geslacht en vijandige gevoelens ten opzichte van de ouder van het andere
geslacht. Dit beperkt zich niet tot de kleuterfase omdat het aangeleerde patroon
zich voortzet. Ook in het verdere leven zien we dat mensen zich met moeite
onttrekken aan wensen van hun ouders. Ambivalente gevoelens en loyaliteit
ten opzichte van ouders blijven doorspelen in voortgaande jaren. Het eerste
liefdesobject van het kind is de ouder. Om deze reden wordt aangenomen dat
zoveel huwelijkspartners op een ouder lijken.
 
”Het vinden van het object is eigenlijk een terugvinden.”
 
Elektracomplex Carl Gustav Jung spreekt in dit verband van een Elektracomplex. Het Elektracomplex
is vrouwelijke variant van het Oedipuscomplex. Zonder het te weten
 
 
348G3.FM
 


 
Het psychoanalytische model
 
doodt Oedipus zijn vader en huwt zijn moeder. Elektra neemt bewust wraak op
haar moeder en op de minnaar van haar moeder uit solidariteit met haar vader
Agamemnon. Freud gebruikt alleen het Oedipuscomplex om het verschil in
mannelijke en vrouwelijke ontwikkeling te onderstrepen.
 
Masturbatie
Masturbatie is volgens Freud direct afgeleid van orale verslavingen, zoals roken
en overmatig alcoholgebruik. Het lijkt erop dat orale verslaving voorafgaat aan
seksuele verslaving. Sigmund Freud meent dat clitorale masturbatie het vinden
van de vrouwelijke identiteit in de weg staat. Dwangmatige masturbatie als
enige seksuele uitingsvorm wordt ook in die tijd kerkelijk en medisch
afgewezen. Een hedendaagse psychoanalyticus concentreert zich op de fantasieën
die worden opgeroepen bij die masturbatie. Zelfbevrediging kan leiden
tot angst en schuldgevoel ten aanzien van eigen wensen en gevoelens. Freud
ziet acceptatie en grote tolerantie ten aanzien van masturbatie als schadelijk
voor het kind. Het kind vindt dan de maatschappij tegen zich gericht. In beide
gevallen raakt het kind gefixeerd met in zijn volwassen persoonlijkheid twee
fallische kenmerken.
 
Fallische fixatie
Een fallische fixatie is enerzijds de gevierde persoon, vrolijk, ijdel, trots, moedig
en met zichzelf ingenomen. Het type dat graag en met charme flirt en het
nederige schuchtere type, dat niet blij is met zichzelf, weinig vrienden heeft en
géén heteroseksuele relaties durft aan te gaan, kortom een droevige, eenzame
figuur.
 
Latentiefase
Na het vijfde jaar treedt er volgens Freud een latentiefase in (ongeveer 6 tot
ongeveer 12 jaar). In die periode zijn er volgens hem geen duidelijk
waarneembare conflicten die moeten worden opgelost. Het is een periode van
gestage groei en ontwikkeling. Seksuele driften spelen geen rol van betekenis.
 
Genitale fase
De genitale fase is de laatste psychoseksuele fase (vanaf ongeveer 12 jaar). In
deze fase bereikt het individu volledige seksuele rijpheid. Een genitale organisatie
van de libido. Lichamelijk is de ontwikkeling nu zover, dat orgasme,
ejaculatie en zwangerschap mogelijk zijn. Indien de psychoseksuele ontwikkeling
optimaal is verlopen, dus zonder grote conflicten, zal het individu uit
deze fase te voorschijn komen als een persoon die zoveel mogelijk bevrediging
van zijn instincten kan realiseren. Deze persoonlijkheid omschrijven we als een
persoon die tevreden is met zichzelf en sociaal is aangepast. De persoon is
moedig, onbaatzuchtig en edelmoedig ten opzichte van anderen. De persoon is
geduldig en effectief zonder dwangmatigheid of competitiedrang. Daarnaast is
hij volgens Freud geïnteresseerd in heteroseksueel contact.
Kortom: een persoonlijkheid die zoveel mogelijk bevrediging van zijn
instincten kan realiseren, terwijl de kans op straf of schuld zo klein mogelijk is
gehouden.
 
Mental breakdown
De geschetste persoonlijkheidstypen worden door Freud gezien als geestesziek
bij een mental breakdown. Ziek wordt men pas als er zoveel druk op de
persoon wordt uitgeoefend vanuit de omgeving, dat de persoon instort.
 
Ziektebeelden
Bij ieder karaktertype leidt dit volgens Freud tot vaste ziektebeelden. Wanneer
het orale karaktertype instort, leidt dat tot schizofrenie. Bij de anale fixatie zien
we obsessiecompulsieve neurosen optreden en bij de fallische fixatie wordt bij
vrouwen hysterie en bij mannen homoseksualiteit of perversie als ziektebeeld
aangetroffen. Hierna volgt een korte omschrijving van de genoemde ziektebeelden.
 
 
Schizofrenie
Schizofrenie wijst op één ziektebeeld. Ook spreekt men wel over diverse
verschijnselen van een ziektebeeld door de benaming schizofrenieën of schizofrene
stoornissen. Meestal begint de stoornis op jonge leeftijd of in de
 
 


 
Het psychoanalytische model
 
puberteit. Kenmerkend is een voortdurende stoornis in denken, handelen en
voelen. De psychotische verschijnselen gaan gepaard met onbegrijpelijke en
oninvoelbare inhouden, naast kille emotie, weinig initiatief en spontaniteit.
Een oudere omschrijving is de benaming van de gespletenheid van de geest.
Obsessief-compulsief Obsessief-compulsief is kenmerkend voor een dwangneuroticus. Een dwangneurose
wordt geuit in dwangsymptomen. Het niet willen, maar moeten.
Dwanggedachten zijn het gedwongen verrichten van ongewenste handelingen
en neigingen. Een voorbeeld kennen we in bezweringsrituelen. Deze vorm van
denken wordt gekenmerkt door dwangmatigheid, twijfel en nauwgezetheid.
Veelal gaat het om talentvolle en aangepaste mensen, van wie emoties naar de
achtergrond zijn verdrongen, hierin worden dwangneurotici wel vergeleken
met mummies en standbeelden. Qua karakter is het anale type het duidelijkst
in ordelijkheid, zuinigheid en koppigheid. Emoties zitten vaak in kleine details,
terwijl de ernstige, echt verdrietige situaties hun niets lijken te doen. Verder is
herkenbaar het perfectionisme, piekeren, uitstellen en eindeloos twijfelen,
naast het strenge geweten en niet kunnen genieten.
Hysterie Volgens Freud is hysterie een ziektebeeld met verschijnselen van een door
afweer verwrongen weergave van onverwerkte traumatische ervaringen. Deze
traumatische ervaringen zijn belevingen uit de eerste levensjaren. De
symptomen van hysterie hebben een symboolkarakter. Overmatige betrokkenheid
op de omgeving, infantiliteit en onechtheid is een kenmerk in de
persoonlijkheid. Sigmund Freud heeft onderzoek gedaan bij hysterische
patiënten en gebruikt het ziektebeeld hysterie als model in de psychoanalyse.
Kritiek Bij de psychoanalyse van Freud worden een aantal kritische kanttekeningen
gemaakt.
Determinisme Het eerste kritische punt betreft het determinisme. Het determinisme is de leer
van de onvrije wil. Alles wat gebeurt, wordt voorafgegaan door vaststaande
oorzaken. Voorafgaande omstandigheden bepalen het gebeuren. Ditzelfde
geldt voor het willen. Het kind heeft niets in te brengen, maar is ten prooi aan
driften, opvoeders en maatschappij.
Aanleg Het volgende kritische punt is het onbespreekbaar laten van de aanleg. Over
verschillen in aanleg wordt niet gesproken.
Gelijke opvoedingssi-Voorts wordt er geen verklaring gegeven voor het ontstaan van verschillende
tuaties karakters in gelijke opvoedingssituaties. Een duidelijk voorbeeld geldt voor een
eeneiige tweeling waarbij het ene kind andere eigenschappen ontwikkelt dan
het andere.
Universele fase-inde-Een ander kritisch punt betreft de universele geldigheid van de fasen uit de
ling psychoseksuele ontwikkeling. In andere culturen blijken bepaalde fasen zich
niet voor te doen. Uit onderzoek van de antropoloog Malinowski blijkt op de
Trobiand-eilanden geen latentiefase of puberteit voor te komen.
Gesloten systeem De theorie van de psychoanalyse past in een gesloten systeem, waarbij
meningsverschillen niet mogelijk zijn. De psychoanalyticus analyseert en interpreteert.
Een eigen meningsvorming, het er niet mee eens zijn, wordt afgedaan
als onbewuste weerstand en afweer. De kritiek richt zich er op dat er geen
controle mogelijk is door het ontbreken van een wetenschappelijk kader.
Seksuele drift De seksuele drift is een innerlijke drang die zich ontwikkelt uit erogene zones
en zich openbaart op een veel breder gebied dan seksualiteit als kenmerk van
de geslachtsdrift. De uiteindelijke vorm die seksualiteit aanneemt, is het
resultaat van de psychoseksuele ontwikkeling. Freud laat ons de vermommingen
zien van seksualiteit in allerlei gedaanten. Tot nu was de rol die de drift
inneemt, niet bekend. Seksualiteit is bij Freud een relationeel gegeven.
Eros Hij herinnert ons aan de godin Venus, de Eros bij Plato en aan een eerste
christen Paulus. In de Griekse filosofie en cultuur staat de kosmos voor het
 
348G3.FM
 
 


 
Het psychoanalytische model
 
geordende wereldgeheel, de logos voor de alles besturende rede en Eros is het
leven voor het schone en het zedelijk goede. Seksualiteit is de motor van ons
bestaan, het grote verlangen naar liefde en nabijheid. Ditzelfde verlangen zit
ook in de driftmatige seksualiteit en in de geslachtsdaad. De nadruk op de
seksuele drift is voor latere psychologen een reden geweest zich enigszins van
Freud af te wenden.
Victoriaans tijds-De theorieën van Freud moeten worden geplaatst in de tijd waarin ze zijn
beeld ontwikkeld:
een strenge, Victoriaanse tijd waarin alles wat met seksualiteit te maken heeft,
taboe is. Victorianen zijn preuts. Seksualiteit wordt gezien als middel tot voortplanting
en behoort alleen toe aan gehuwde volwassenen. Sigmund Freud past
wat betreft relaties, huwelijk en gezin in het Victoriaanse tijdbeeld. Het
kenmerkende in dit tijdsbeeld is dat in de opvoeding iedere vorm van vroegkinderlijke
seksuele interesse de kop wordt ingedrukt. De gedachte bestaat dat
masturbatie ruggenmergtering tot gevolg heeft.
Anna Freud Anna Freud, geboren in Wenen (1895-1982) en jongste dochter van Sigmund
wordt actief in de psychoanalytische beweging. Zij volgt eerst de opleiding tot
onderwijzeres en ontwikkelt zich verder tot analytica. Zij gaat met haar vader
in 1938 naar Londen waar zij op 87-jarige leeftijd overlijdt.
Identiteit Het begrip identiteit staat in haar theorie centraal. Haar belangstelling richt
zich op de ego-ontwikkeling. Met haar publicaties draagt zij bij aan de theorievorming
in de psychoanalyse.
Erik H. Erikson Nog een vertegenwoordiger van het psychosociale conflictmodel is
Erik H. Erikson (1902-1994) Hij is net als Anna overtuigd van het belang van
de kinderlijke seksualiteit, maar stelt net als zij, de ontwikkeling van de
identiteit, van het ego, centraal. Erik H. Erikson wordt geboren in 1902 in de
buurt van Frankfurt. In 1927 volgt hij in Wenen de analytische opleiding. Hij
komt hier in contact met Anna Freud. In 1933 emigreert hij naar de USA en
vestigt zich als kinderanalyticus. In 1960 wordt hij hoogleraar in de psychologie
aan de Harvard University. Hij wordt door het schrijven van een boek over de
leer van Maarten Luther de grondlegger van de psychohistorie. De psychohistorie
is een geschiedeniswetenschap die gebruikmaakt van psychoanalytische
inzichten.
Net als Sigmund Freud is Erikson van mening dat de persoonlijkheid wordt
gevormd door conflicten die zich in de verschillende stadia van de ontwikkeling
voordoen. De manier waarop deze conflicten worden uitgewerkt, is
daarbij van het grootste belang. Erikson heeft echter een eigen standpunt
inzake de aard van de conflicten.
Een aantal verschilpunten tussen de theorie van Sigmund Freud en die van
Erikson worden duidelijk in het volgende.
Waar Freud het botsen van impulsen vanuit het Es met de eisen en mogelijkheden
vanuit de omgeving als oorzaak aangeeft, meent Erikson dat in iedere
fase een bepaald deel van het ego, de identiteit, wordt opgebouwd en dat de
conflicten zich rondom dat deelgebied toespitsen.
Basic trust Basic trust is zijn bekendste term. Volgens Erikson is basisvertrouwen (basic
trust) de ideale situatie die het individu tracht te bereiken.
Vertrouwen/wan-In de eerste, oraal-sensorische fase speelt het conflict zich af rondom de factor
trouwen vertrouwen dan wel wantrouwen van de wereld om het kind heen. Worden de
orale behoeften in deze fase voldoende bevredigd, dan zal de positieve pool, het
vertrouwen, zich ontwikkelen als deel van de persoonlijkheid.
 
 


 
Het psychoanalytische model
 
Ontwikkelingsproces 6
Erikson breidt het aantal ontwikkelingsfasen uit. Hij onderscheidt acht fasen.
Belangrijk is hierbij zijn mening dat de vorming van de persoonlijkheid een
voortdurend proces van ontwikkeling is. Een ontwikkelen van de wieg tot het
graf.
 
Ego Een volgend verschilpunt met Sigmund Freud is de opvatting van Erikson
betreffende het ego.
Freud ziet het Ik als een afsplitsing van het Es, dat handelt in dienst van het Es.
Erikson ziet het ego als een zelfstandig deel van de persoonlijkheid, dat naast
het bemiddelen tussen Es en de omgeving ook andere functies heeft. Deze
functies zijn bijvoorbeeld het denken, waarnemen en coördineren. Bij coördineren
is te denken aan het spierstelsel. Al deze zaken hebben betrekking op de
ontwikkeling van de persoonlijkheid, zijn algemene kenmerken en motieven.
7 Voor wat betreft het ontstaan van verschillen als blijvende, concrete en uiterlijke
karaktertrekken, beschrijft Erikson acht ontwikkelingsfasen. In de acht
ontwikkelingsfasen geeft hij aan welke eigenschappen het kind in een gunstige
dan wel ongunstige omgeving ontwikkelt.
 
Ontwikkelingsfasen Leeftijd
Oraal-sensorische fase tot 1 jaar
Musculair-anale fase van 1 tot 4 jaar
Locomotor-genitale fase van 4 tot 6 jaar
Latentiefase van 6 tot 12 jaar
Puberteit en adolescentie van 12 tot 18 jaar
Jong-volwassenheid van 18 tot 35 jaar
Volwassenheid van 35 tot 60 jaar
Ouderdom vanaf 60 jaar
 
1. Oraal-sensorische fase tot 1 jaar
Oraal-sensorische In de oraal-sensorische fase moet de zuigbehoefte van de baby worden
fase bevredigd. Daarnaast wijst
Erikson op de relatie moeder en kind. Niet alleen het verschaffen van voeding
en een mogelijkheid tot sabbelen, maar ook het verzorgen, beschermen en
beminnen, zorgen ervoor dat de baby een algemeen vertrouwen in zijn
omgeving ontwikkelt. Een basic trust. Ontbreekt die goede relatie tussen
moeder, of verzorger, en kind, dan ontwikkelt het kind een algemeen
wantrouwen in de wereld.
2. Musculair-anale fase van 1 tot 4 jaar
Musculair-anale fase In dit stadium leert het kind zijn spierstelsel zodanig beheersen, dat de zindelijkheidstraining
mogelijk wordt en met succes verloopt. Erikson werkt dit
verder in deze fase uit. Het kind leert niet alleen de anale spieren, maar het
gehele spierstelsel hanteren. Deze noemt hij twee algemene processen van
vasthouden en laten gaan. Krijgt het kind deze vaardigheden van vasthouden en
loslaten goed onder de knie, dan ontwikkelt het de karaktertrek zelfstandigheid
en kan zelf beslissingen nemen. Lukt het niet en raakt het kind gefixeerd, dan
vinden we schaamte en twijfel als kenmerken in de persoonlijkheid terug. Als
pogingen die het kind onderneemt om zelfstandig te zijn door de ouders
veelvuldig worden bestraft, bouwt het kind geen vertrouwen in eigen kunnen
op.
3. Locomotor-genitale fase van 4 tot 6 jaar
Locomotor-genitale Dit is de tijd waarin het kind voortdurend aan het experimenteren is met eigen
fase motorische en psychische vaardigheden, het stapt op de dingen af, de aanval,
 
348G3.FM
 
 


 
Het psychoanalytische model
 
Latentiefase
 
Puberteit en adolescentie
 
 
Jongvolwassenheid
 
Volwassenheid 8
 
en probeert ze naar eigen hand te zetten, te veroveren. Een spel van aanvallen en
veroveren is het kenmerk in deze fase. Het natuurlijk object van aandacht is,
net als bij Freud, de ouder van de andere sekse. De poging van het kind om de
ouder van de andere sekse door aanvallen en veroveren ten slotte te bezitten, is
gedoemd te mislukken. Als de ouders het kind genoeg liefde en steun geven, zal
het over deze teleurstellende mislukking heen komen. Bij een gunstige ontwikkeling
komt het kind uit deze fase tevoorschijn als iemand die initiatief
ontplooit. In het geval van een ongunstige ontwikkeling blijft het kind zich
veelvuldig schuldig voelen over eigen interesse en nieuwsgierigheid en is passiviteit
een kenmerk.
 
4. Latentiefase van 6 tot 12 jaar
De psychoseksuele ontwikkeling is een rustperiode. De psychoseksuele ontwikkeling
ligt nu vrijwel stil. Het kind gaat zich in deze jaren een enorme
hoeveelheid kennis en vaardigheden eigen maken. Bij voldoende steun en
belangstelling van ouders en leerkracht krijgt het kind het gevoel erbij te horen
en krijgt het vertrouwen in eigen capaciteiten. Een blijvende eigenschap in
gunstige ontwikkeling is de activiteit. Wanneer het kind in deze tijd te veel
negatieve aandacht in de vorm van kritiek of te veel eisen of te weinig aandacht
krijgt, zal het gevoelens van inferioriteit ontwikkelen en zal het bij voorbaat
opgeven. Faalangst is een kenmerk.
 
5. Puberteit en adolescentie van 12 tot 18 jaar
In onze westerse cultuur is dit is een periode van grote onrust, waarin de
jongere alle zekerheden kritisch bekijkt. De mening van anderen weegt zwaar,
vooral die van leeftijdgenoten. De lichamelijke ontwikkeling verloopt stormachtig
en wordt in deze periode afgesloten met fysiekgenitale rijpheid. De
jongere tracht een eigen volwassen identiteit op te bouwen. Bij een succesvolle
afsluiting van deze fase zal de jongere een gevoel van ego-identiteit hebben
ontwikkeld. Het idee dat hij over zichzelf heeft, blijkt dan overeen te komen
met de wijze waarop anderen hem zeggen waar te nemen. Komt de ontwikkeling
niet goed uit de verf, dan houdt de jongere een gevoel van rolverwarring.
Een rolverwarring kenmerkt zich door vage wisselende beelden van wie hij of
zij nu eigenlijk is.
 
6. Jongvolwassenheid van 18 tot 35 jaar
In deze periode wordt er van de mens verwacht dat hij zich zelfstandig
handhaaft en daarbij in staat is intieme relaties op te bouwen. Pas na het tot
stand brengen van identiteit is het aangaan van intimiteit mogelijk. Bij
intimiteit is het zich kwetsbaar durven opstellen en de ander durven
vertrouwen kenmerkend. Verloopt dit proces problematisch, dan loopt men
het gevaar geïsoleerd te raken.
 
7. Volwassenheid van 35 tot 60 jaar
In deze jaren houdt de volwassene zich niet alleen met zichzelf bezig, maar ook
met het vestigen en begeleiden van de nieuwe generatie. Erikson ziet dit als een
verrijking van de persoonlijkheid. Lukt het de volwassene niet om hierbij
betrokken te zijn, dan vindt er individuele stilstand en interpersoonlijke
verarming plaats.
 
 


 
Het psychoanalytische model
 
Afb. 5. Jongvolwassenheid: periode van het aangaan van intimiteit. (Foto: Picture
Partners/Frans Rombout.)
 
8. Ouderdom vanaf 60 jaar
Ouderdom
Zijn de voorafgaande fasen gunstig doorlopen, dan bereikt het individu in deze
periode ego-integriteit. Een tevreden zijn met wat men heeft bereikt en gedaan
in het leven staat centraal. Het niet bang zijn voor de dood past hierbij. Is de
ontwikkeling in voorgaande fasen niet succesvol geweest, dan kan het individu
een gevoel van wanhoop krijgen en een angst ontwikkelen voor de dood. De
wanhoop kan worden omgezet in afgunst en bitterheid.
 
Cultuuroverdracht
Erikson ontdekt in een onderzoek naar de opvoedingsgewoonten in andere
culturen, dat bepaalde karaktertrekken niet steeds het gevolg zijn van fixaties
in bepaalde ontwikkelingsfasen, maar in culturen kunnen worden overgedragen.
In dat geval worden ze in een bepaalde cultuur als waardevol
 
348G3.FM
 
 


 
Het psychoanalytische model
 
Basismotieven
 
Afweermechanismen
 
Fasen
 
beschouwd. Zo ontdekt Erikson dat Sioux-Indianenkinderen niet wedijveren
met andere kinderen. Dit wordt de kinderen niet geleerd. Bij de Yurok-
Indianen worden de opvoedingswaarden, zoals netheid, zuinigheid en
vasthouden nagestreefd. Deze anale trekken lijken meer op die van de blanken
in een westerse cultuur. De strakke, deterministische gedachte die spreekt uit
de psychoanalytische theorie van Sigmund Freud wordt onder invloed van
Erikson gerelativeerd. Karaktertrekken worden niet alleen gevormd als gevolg
van een gunstige of ongunstige psychoseksuele ontwikkeling. Karaktertrekken
worden in een cultuur aangeleerd en door de cultuur aangeboden als
waardevol. Persoonlijkheidsontwikkeling is hier ook psychosociale ontwikkeling.
 
 
Harry S. Sullivan (1892-1949)
 
Harry Stack Sullivan wordt in 1892 in New York geboren. Wij beschouwen
hem eveneens als een vertegenwoordiger van het psychosociale conflictmodel.
 
 
Sullivan formuleert basismotieven van menselijk gedrag. De mens zoekt naar
bevrediging van biologische behoeften, maar tracht tegelijkertijd de psychologische
behoeften, zoals veiligheid, te bevredigen. Hierin schuilt het conflict.
Wanneer de mens alleen zoekt naar lustbevrediging, reageert de omgeving met
afkeuring. Deze reactie brengt direct het veiligheidsgevoel in gevaar. Meteen na
de geboorte zoekt de baby naar bevrediging van biologische behoeften. Zodra
het kind zichzelf leert onderscheiden van anderen, wordt het gevoel van
veiligheid een belangrijke factor.
 
 
De ontwikkeling van de persoonlijkheid staat sterk onder invloed van de
manier waarop anderen op het individu reageren. Afkeuring van de omgeving
werkt gevoelens van onveiligheid en onzekerheid in de hand. Sullivan legt veel
nadruk op de kwaliteit van de tussenmenselijke verhoudingen, de sociale interactie.
In de eerste levensjaren is dat de relatie tussen ouders en kind. Later is dat
de relatie van het kind en de maatschappij. Tijdens de sociale interactie wordt
het self-dynamism gevormd. Dit is een complexe en veelzijdige zelfbeschrijving
waarin goed-en afkeuringen van anderen zijn opgenomen. Gedrag wordt
zodanig gestuurd dat afkeuring, onzekerheid wordt vermeden.
 
 
Afkeuring wekt angst op en leidt tot het in werking treden van afweermechanismen.
De invloed van Sigmund Freud is hier waarneembaar. Sullivan legt minder
accent op de seksuele ontwikkeling, maar meer op de invloed die het geheel van
sociale relaties heeft op de vorming van het zelfbeeld en persoonlijkheid. Liefde
en acceptatie dragen bij tot de ontwikkeling van een positief zelfbeeld.
Afwijzing leidt tot de vorming van een negatief zelfbeeld.
Gedrag dat tot afkeer of extreme angst leidt, wordt verdrongen en vermeden.
 
 
Sullivan geeft een indeling in fasen, van babytijd tot en met adolescentie. Hij
schetst de ontwikkeling in manier van beleven via prototaxis naar parataxis om
ten slotte te komen tot syntaxis.
 
 
Prototaxis geen onderscheid kunnen maken tussen zichzelf en de wereld om zich heen.
Parataxis wereld om zich heen coderen, interpreteren en volgens eigen maatstaven aanpassen
aan eigen ervaringen.
Syntaxis volledig inzicht in logische relaties tussen symbolen en erkenning van de consensusbetekenis.
 
 
 


 
Het psychoanalytische model
 
De vorenstaande fase-indeling lijkt op die van Erikson. De jongere komt via het
vinden van een eigen identiteit of zelfbeeld tot het vinden van intimiteit bij
seksegelijken. Eindstadium is het bereiken van de rijpe persoonlijkheid, het
kunnen aangaan van intieme relaties.
Persoonlijkheids-Sullivan geeft een beschrijving van tien persoonlijkheidstypen of -syndromen,
typen die ontstaan bij fixaties in één van de stadia. Een voorbeeld is het type dat
geheel in eigen denkwereld, fantasie en wishful thinking leeft. Het oordeel van
deze persoon blijft in de fase van volwassenheid, kinderlijk, vaak zwart/wit.
Oorzaak van dit syndroom is een slechte verwerking van conflicten in de
vroege kindertijd.
Theorieën van Sigmund Freud, Erik H. Erikson en Harry Sullivan geven inzicht
in de psychosociale variant van het conflictmodel. Het conflict wordt
beschouwd als het botsen van de wensen van het individu met de wensen van
de omgeving.
In de intra-psychische variant van het conflictmodel wordt ervan uitgegaan dat
conflicterende krachten zich binnen het individu bevinden. Vertegenwoordigers
van deze variantbenadering zijn onder andere Otto Rank en Carl Gustav
Jung.
Intra-psychische variant
Otto Rank (1884-1939)
Otto Rank wordt in 1884 geboren in Wenen en maakt in 1905 via zijn huisarts
Alfred Adler kennis met Sigmund Freud.
Alfred Adler (1870-1937) is een arts die deelneemt aan het Psychologisch
Mittwoch- Gesellschaft, waaruit de Vereniging voor Psychoanalyse ontstaat. In
1911 breekt hij hiermee en wordt de grondlegger van de Individualpsychologie.
Freud stimuleert en ondersteunt Rank met zijn studie aan het gymnasium en
de universiteit. Op 28-jarige leeftijd wordt hij doctor in de filosofie. De leerstoel
filosofie bestaat uit letteren en psychologie. Hij is secretaris en later voorzitter
bij de Vereniging voor Psychoanalyse. Naast een aantal andere functies schrijft
hij een aantal boeken. Het boek met de titel, het geboortetrauma uit 1924, blijkt
de aanleiding tot zijn breuk met Freud.
Basismotivatie 9 De behoefte om zich los te maken, zich als individu op te stellen, naast de,
conflicterende behoefte om één te zijn, afhankelijk te zijn van anderen,
beschouwt Rank als de basismotivatie van de mens. Leven is een proces van
veelvuldig scheiden, terwijl de dood juist eenheid, fusie betekent. De allereerste
grote scheiding die de mens meemaakt, is de geboorte. Rank analyseert het
voorbeeld van het afgescheiden worden tijdens de geboorte. Deze scheiding
tussen moeder en kind is traumatisch en veroorzaakt een fundamentele angst
die de mens de rest van zijn leven bij zich blijft dragen. In situaties waarin
andere vormen van scheiding optreden, komt deze eerste angstige traumatische
gebeurtenis in volle hevigheid weer opzetten.
 
348G3.FM
 
 


 
Het psychoanalytische model
 
Afb. 6. Volgens Rank betekent de dood juist fusie. (Foto: Picture Partners/Frans Rombout.)
Counterwill Anderzijds is er een drang naar individualiteit. Een eerste duidelijke manifestatie
ervan is de ontwikkeling van de counterwill. In de peuterperiode zegt het
kind regelmatig nee. Het kind wil zich als zelfstandig persoon afzetten tegen de
moeder, waarmee het zo’n hechte band heeft. Tegelijkertijd is dit een zeer
bedreigende situatie voor het kind, want het bedreigt de behoefte aan eenheid,
afhankelijkheid. Het kind zit tussen twee behoeftes en voelt schuldgevoelens
ten opzichte van de moeder. Het is van groot belang hoe ouders op deze situatie
reageren. Wanneer zij dit afzetten in liefde accepteren, blijven angst en schuldgevoelens
minimaal en ontwikkelt het kind zich tot verdere psychische groei.
Het streven naar individualisatie, zichzelf gaan zien als zelfstandig individu,
gaat door. Vanuit dit ontwikkelingsproces ontstaat de volwassen wil, selfhood.
De manier waarop de ouders het kind opvangen in het proces van afhankelijkheid
en onafhankelijkheid, is bepalend voor het karaktertype dat ontstaat.
Typen 0 Rank onderscheidt drie typen:
Die van de artiest, levenskunstenaar. Daarnaast die van de neuroticus en als
derde de gemiddelde mens.
Artiest De artiest ziet Rank als ideaaltype: de persoon accepteert de angst voor het
leven en die voor de dood. Zijn wil ervaart hij als juist en deze wordt ingezet bij
de verdere differentiatie en integratie van zijn persoonlijkheid. De persoonlijkheid
manifesteert zich als de echte levenskunstenaar.
Neuroticus De neuroticus is gefixeerd in de fase van de counterwill. Het gevolg van die
fixatie is dat de neiging tot scheiden sterker wordt ten koste van de neiging tot
 
 


 
Het psychoanalytische model
 
eenheid. Persoonlijkheidskenmerken zijn: vijandigheid, negativiteit, naast
arrogantie en een kritische houding ten opzichte van anderen. De persoon
heeft last van schuldgevoelens, omdat hij niet aan de neiging tot eenheid kan
voldoen.
 
Gemiddelde mens
De gemiddelde mens komt er volgens Rank nog slechter vanaf dan de neuroticus.
Dit gemiddelde type neemt geen serieuze pogingen tot individualisatie.
Aanpassing aan alles wat ouders en verdere omgeving eisen, zorgen ervoor dat
de persoon zich niet meer verzet. Persoonlijkheidskenmerken zijn conformeren,
beïnvloedbaarheid en afhankelijkheid.
 
Carl Gustav Jung (1875-1961)
 
Carl Gustav Jung wordt in 1875 in Kesswil nabij de Bodensee geboren. Hij is
een Zwitsers psychiater en staat een aantal jaren in nauw contact met Sigmund
Freud. Freud beschouwt hem als zijn opvolger. Carl Gustav Jung is de eerste
voorzitter van de Internationale Psychoanalytische Vereniging, maar
ontwikkelt zijn eigen theorie. In de proloog van de autobiografie schrijft Jung
het volgende.
 
”Mijn leven is de geschiedenis van een zelfverwerking van het onbewuste.
Alles wat in het onbewuste ligt wil verwezenlijkt worden, en ook de persoonlijkheid
wil zich ontplooien vanuit haar onbewuste toestand, en zichzelf als
totaliteit beleven. Om deze ontwikkeling bij mijzelf weer te geven kan ik
geen gebruik maken van de wetenschappelijke terminologie; ik kan mezelf
immers niet ervaren als wetenschappelijk probleem”.
 
(Herinneringen Dromen Gedachten, C.J. Jung een autobiografie. Uitg: Lemniscaat 1999.)
 
Basismotivatie
Als basismotivatie van de mens noemt Jung het streven naar het zelf. Het zelf
is het centrale archetype van de orde.
 
Archetypen
Archetypen zijn vaste oerbeelden die ieder mens vanaf zijn geboorte meekrijgt
en die deel uitmaken van het collectief onbewuste.
Voorbeelden van archetypen die beelden omvatten van het oerbeeld moeder en
vader:
 
de moeder:
-liefdevolle moeder
-godin
-vruchtbare
maar ook negatieve beelden:
-egoïstische stiefmoeder
-dreigende moeder.
de vader:
-strenge
-rechtvaardige
-tiran
-goede verzorger
-vadergod.
de animus: de anima:
Onbewust beeld van de ideale man, zoals dit leeft Onbewust beeld van de ideale vrouw, zoals dit
bij de vrouw: leeft bij de man:
-held -minnares
-beschermer -verzorgster
-verkrachter -verleidster
-object van verzorging. -moeder.
 
 
q
Archetypen spelen onbewust mee. Zonder dat we het ons realiseren,
beïnvloeden archetypen de manier waarop we tegen de realiteit aankijken. Het
begrip archetype wordt afgeleid uit de motieven die sprookjes bevatten.
 
348G3.FM
 


 
Het psychoanalytische model
 
Dezelfde motieven komen we tegen in dromen, fantasieën, ijlen bij hoge koorts
en waanideeën in elke tijd. Deze typische beelden en samenhangen worden
archetypische voorstellingen genoemd. Het zelf is de totaliteit van de mens.
Symbolisch kan dit centrale archetype voorgesteld worden als een cirkel, een
vierkant, mandala. Het zelf is een boven het bewuste ik geplaatste grootheid.
Het is een persoonlijkheid die we ook zijn, een samenvoeging van ons bewuste
en onze onbewuste psyche. Het totaal jezelf zijn is alles ontwikkelen wat aan
eigenheid aanwezig is en lijkt op het zelfverwerkelijkingmodel. Het begrip
conflict staat echter centraal zodat we de theorie plaatsen onder het conflictmodel.
Alles in het universum wordt gekenmerkt door tegenstellingen. Dankzij
die tegenstellingen en conflicten is er voortgang. Conflict is niet slechts
negatief, maar heeft naast een pijnlijk element een positieve kant en levert
energie. Het ideaal, het bereiken van het zelf, kan slechts bij benadering worden
bereikt. In dat geval is de tegenstelling, het conflict, niet verdwenen, maar zijn
alle conflicterende polariteiten in balans gebracht. Bij een minder gunstige
ontwikkeling wordt steeds één van de twee polariteiten ontwikkeld ten koste
van de ander. Er bestaat geen hoop dat we ooit ook bij benadering het zelf
bereiken, want er blijft een hoeveelheid van het onbewuste aanwezig dat mede
tot de totaliteit van het zelf hoort.
”Het zelf is niet alleen het middelpunt, maar ook de omtrek die het bewust
en onbewust omvat. Het zelf is het centrum van deze totaliteit zoals het ik
het centrum in het bewustzijn is. Het zelf is ook het doel van het leven, want
het is de meest volledige uitdrukking van de lotscombinatie die men
individu noemt”.
(C.J. Jung.)
Wat betreft de vroege ontwikkeling loopt de theorie van Jung enigszins in
gematigde vorm parallel aan die van Freud. Conflicten