Goede therapeut ontwikkelt voor elke patient nieuwe therapie

[door Ron Veenstra]

Uit de literatuur blijkt dat de werkzaamheid van psychotherapie verklaard kan worden uit gemeenschappeklijke therapie/behandel factoren, die elke therapie in zich draagt, en de specifiek therapie/behandel factoren. Ook kan de werkzaamheid van psychotherapie verklaard worden door een combinatie van bovengenoemde factoren.
Frank (1991) noemt een viertalgenezende common factors’universele therapiefactoren: hoop, therapeutische relatie, een rationale en een ritueel. Deze factoren, die het skelet van elke behandeling vormen, kunnen worden aangevuld met behandelingsspecifiek factoren zoals het toepassen van interventies, procedures en/of handelingen van uit een denkkader die verbonden is met een bepaalde therapeutische school.
Aanwijzingen voor het belang van het ontwikkelen van een nieuwe therapie voor elke client vinden we ondermeer in een effectstudie van Lambert en Ogles (2004) bij de behandeling van cognitieve therapie bij depressies, Zij vonden twee universele factoren die belangrijk waren voor het effect van de behandeling. Zij troffen de volgende factoren aan: de therapeutische werkalliantie en de aansluiting bij de emotionele beleving van de client. Hiermee geven ze aan dat het voor het succes van de behandeling belangrijk is dat de behandeling afgesteld is op de uniciteit van de client zoals bijvoorbeeld de culturele en traditionele achtergrond van de client.
Ook komen Frank en Frank 1991 tot de conclusie dat de universele factoren een schooloverstijgende visie representeren op psychotherapie. Ze geven daarmee aan dat een therapie succesvol is als de therapeut het skelet van de universele factoren toepast. Het maakt dan niet zoveel meer uit van welke rationale de therapeut uitgaat, als het maar in een therapeutische relatie gaat en als de therapeut en de client maar geloven in de therapeutisch context. Hierbij zien we dus dat het belangrijk is dat de client een ‘op maat’ behandeling krijgt. Metaforisch gesproken kan men therapie zien als het aanmeten van een maatpak door een therapeut waarbij de cliënt mee help om het te passen en aangeeft hoe het pak zit.
Ook vinden we bewijs voor deze stelling op basis van samenstelling van onderzoeksoverzichten, middels een taart diagram in kaart gebracht door Nocross (2004). Hierin laat hij zien dat de percentages succesresultaat van behandelingen respectievelijk 45 procent onverklaarde variantie bedraagt en dat 25 procent toe te schrijven is aan patiënt /cliënt factoren. Daarnaast komt uit de taartdiagram naar voren dat 10 procent van het succes te verklaren is vanuit de therapeutische relatie, 8 % is te verklaren door de behandelmethode en 7% is voor rekening van de psychotherapeut en uiteindelijk is 5% te verklaren uit een interactie uit bovengenoemde therapiefactoren. Rekening houdend met bovengenoemde percentages is het goed te begrijpen dat succesvolle psychotherapie voor een groot deel afhankelijk is van de cliënt, therapeut factoren en diens samenwerking. Men moet wel elkaars taal spreken om tot een samenwerkingsmodel te kunnen komen. Uiteraard is psychotherapie een totaal van specifieke, universele therapie factoren in combinatie, en in interactie met cliënt en therapeut factoren.