Affektspiegeling

 

Fonagy & Gergely et. al. (2002) beschrijven het mechanisme van affectspiegeling (affect-mirroring).


Affectspiegeling is een verzamelbegrip voor vier processen namelijk:
- het herkennen van het affect,
- het interpreteren en representeren van het affect,
- het moduleren van het affect
- en tenslotte het bevorderen van de zelfsturing van het affect van de baby.


In een veilige gehechtheidrelatie ziet de baby zijn eigen emotionele toestand geïnterpreteerd, gerepresenteerd en gereguleerd in de psyche van de opvoeder. De baby internaliseert daarna deze representatie, zodat in de psyche van de baby secundaire affectrepresentaties worden gevormd, die eerste anderhalf jaar nog niet-bewust of impliciet zijn. De interpretatie of betekenisverlening van het affect van de baby door de opvoeder vormt hierbij een essentieel onderdeel. Bijvoorbeeld als een baby huilt van de honger, zegt de opvoeder : "je huilt (herkenning affect), je hebt honger (affectinterpretatie/representatie), stil maar (affectmodulatie), je krijgt een flesje (bevorderen van zelfsturing)". De baby krijgt een goed overeenstemmende spiegeling van zijn primaire emotionele toestand met de juiste interpretatie en verwachte respons.
 

Als de opvoeder op grond van een afwijzende gehechtheidstijl een eigen representatie spiegelt bijv. : "je huilt, je bent moe, stil maar, je gaat slapen in je bedje", krijgt de baby een niet overeenstemmende affectspiegeling vanwege een verkeerde betekenisverlening, met een niet verwachte respons en er ontstaat een niet-eigen secundaire affectrepresentatie. Dit leidt tot de ontwikkeling van een niet-eigen zelf (alien-self).
 

Als de opvoeder met een gedesorganiseerde gehechtheidstrategie een perfect overeenstemmende herkenning geeft van het affect en verder in paniek raakt zoals : "wat huil je toch.", ziet de baby alleen een herkenning van het eigen affect in de opvoeder weerspiegeld, maar geen interpretatie, representatie en modulatie van zijn affect en geen verwachte respons. Er worden dan geen secundaire affectrepresentaties gevormd en er treedt escalatie op van de emotionele toestand in de baby, nog versterkt door de intrusie van de angstige en beangstigende affectrepresentatie van de gedesorganiseerde opvoeder zelf. Er ontstaat dan in de baby een gedesorganiseerd zelf. Bij het proces van affectspiegeling wordt eerst de primaire emotionele toestand van de baby duidelijk aangegeven en uitvergroot in de stem- en gezichtsexpressie van de opvoeder (affect-markedness). De baby herkent hierdoor de spiegeling van het eigen affect en koppelt dat los van het affect van de opvoeder zelf. Vervolgens ontdoet hij de uitvergroot gespiegelde eigen affectrepresentatie van de realistische representatie van de opvoeder en verankert het in zichzelf als secundaire affectrepresentatie. De baby heeft hierbij een zelfsturende rol en zoekt naar overeenstemmende (contingent) representaties van het eigen affect en is het meest gebaat bij een goede maar niet perfecte overeenstemming, waarbij het affect zowel wordt gerepresenteerd als gereguleerd. Bij een goed genoeg overeenstemmende representatie en respons zal de baby zich herkend voelen en zich zelf reguleren naar een rustige positieve emotionele toestand. De baby beschikt hiertoe over een aangeboren contingentie-detectiemodule, die gericht is op zelfdetectie. Op dezelfde wijze worden van het oorspronkelijke constitutionele zelf via het spiegelingsproces secundaire zelfrepresentaties gevormd. De secundaire representaties van het zelf bevatten dus zowel de interpretatie en weergave van de toestand van het zelf (self state) als de organisatie en sturing van het handelen van het zelf.


Fig 1: Van het constitutionele zelf ("c") van de baby ontstaan via het spiegelende zelf ("sp") van de opvoeder los van diens realistische zelfrepresentaties ("r") secundaire zelfrepresentaties ("s") in de baby. Bij een niet overeenstemmende spiegeling door de opvoeder ontstaan in de baby niet- eigen secundaire zelfrepresentaties ("ns").


Gallese (2001) beschreef, dat op neurobiologisch niveau spiegelneuronen (mirror neurons) verantwoordelijk zijn voor het mechanisme van impliciete empathie, dat in het spiegelingsproces tussen opvoeder en kind een rol speelt. Als een aap kijkt naar hoe een andere aap een banaan pakt, worden bij hem vrijwel onmiddellijk dezelfde motorische spiegelneuronen actief, zonder dat hij zelf die handeling uitvoert.
 

Affectspiegeling is ook bij een psychoanalytische psychotherapie bij kinderen en volwassenen van belang. Bij een cliënt met een gedesorganiseerd zelf probeert de therapeut via adaptieve zelfspiegeling in een therapeutische gehechtheidrelatie de gefragmenteerde zelfstuctuur van de cliënt verder op te bouwen en te versterken. Veelal is er ook een geïnternaliseerd kwaadaardig "alien-self ", dat door de cliënt wordt geëxternaliseerd en dat de therapeut moet verdragen en hanteren (Fonagy & Gergely et. al., 2002).
 

Bij een cliënt met een niet-eigen zelf worden eerst in de overdracht de onbewuste niet-eigen zelfrepresentaties door de cliënt naar buiten gebracht en in de tegenoverdracht door de therapeut uitvergroot weergegeven en geïnterpreteerd, los van de realistische representaties van de therapeut zelf. De therapeut is hierbij een relatief abstinent en neutraal projectiescherm. Het is belangrijk, dat de cliënt daarnaast in de fase van het doorwerken alsnog via de adaptieve spiegeling door de therapeut congruente secundaire representaties van het oorspronkelijke zelf ontwikkelt. De therapeut is hierbij meer positief faciliterend en regulerend. De cliënt heeft in dit proces van adaptieve affectspiegeling een zelfsturende rol. Ten eerste ligt door de regel van de vrije associatie het initiatief en het primaat bij de innerlijke psychische toestand van de cliënt, waar de therapeut bij probeert aan te sluiten. Daarnaast bepaalt het gegeven, of de interpretatie en respons van de therapeut goed genoeg overeenstemmen met de psychische toestand van de cliënt en of de cliënt zich al dan niet herkend en gereguleerd voelt door de interventie van de therapeut, of het psychotherapeutisch proces positief verloopt.


Fig. 2: Onbewuste niet-eigen secundaire zelfrepresentaties ("ns") van de cliënt worden in de therapeutische relatie in de tegenoverdracht door het spiegelende zelf van de therapeut ("sp") los van diens eigen realistische zelfrepresentaties bewust gemaakt en als niet-eigen geïnterpreteerd, zodat ze verwijderd kunnen worden. Vervolgens worden door adaptieve spiegeling van de therapeut alsnog congruente secundaire zelfrepresentaties in de cliënt gevormd.
 

Filmpjes

Spiegelneuronen uitgelegd: http://www.pbs.org/wgbh/nova/sciencenow/video/3204/w01-220.html

Voorbeeld spiegelneuronen: http://www.youtube.com/watch?v=FzRH3iTQPrk